Nieuwbouw

Batibouw: 50 jaar evolutie in architectuur en bouwen

Batibouw is jarig. ’s Lands grootste bouwsalon blaast dit jaar 50 kaarsjes uit. 5 decennia lang al houdt de beurs de vinger aan de pols in het bouw- en woongebeuren. De organisatie speelt jaar na jaar in op de trends en komt bij momenten zelfs visionair uit de hoek in zijn thematiek. Een overzicht van 50 jaar Batibouw, of 50 jaar architectuur en bouwen én een blik op de toekomst.

We schrijven 1960 als Georges de Vestel het Bouwsalon van Brussel boven de doopvont houdt. De ambitie van de initiatiefnemer was een beurs te organiseren die zowel openstond voor professionals als het grote publiek en die het regionale niveau oversteeg.

In de beginjaren komt de beurs naar buiten met een voor de sector kenmerkend logo: een schietlood. De schildpad komt in 1967 voor het eerst in beeld; toen nog blauw, groen en oranje. Graficus Julian Key ontwerpt pas in 1976 de variant in rood en groen.

In 1969 nog moest de beurs omwille van het toenemende succes uitwijken van het Rogiercentrum in de binnenstand naar het Tentoonstellingspark op de Heizelvlakte. Op de 10e verjaardag van de beurs worden hier paleizen 2,3,8 en de Patio al volledig ingenomen.

In 1973 kiest de beurs voor zijn nieuwe naam Batibouw, een typisch Belgische samentrekking van twee woorden: ‘Bâtir’ en ‘Bouwen’. Door het nog altijd toenemende succes bij zowel het grote publiek als de professionals wordt Batibouw een ‘Internationaal Salon voor de Bouw, Renovatie en Inrichting’.

Goed 20 jaar later bereikt de interesse van de exposanten en de oppervlakte die ze innemen een hoogtepunt. Batibouw neemt voor het eerst in zijn bestaan alle 13 Paleizen van Brussels Expo in, goed voor een beursoppervlakte van 120 000 m².

Het 50-jarig bestaan is een laatste – maar zeker niet de laatste - mijlpaal voor Batibouw. De beurs maakt zijn internationale allures nog altijd waar en is meer dan ooit een ontmoetingsforum waar zowel professionelen als het grote publiek zich kunnen informeren over het actuele bouwgebeuren.

Wonen op het water

Samen met Batibouw maakte de hele bouwwereld de afgelopen 50 jaar een grondige evolutie door. In de begindagen van Batibouw beleven we volop de ‘Gouden jaren’ na de Tweede Wereldoorlog. De welvaart van de gewone man stijgt en we zien alles groots. Ook onze bouwpercelen en woningen. Percelen van 20 are zijn op het platteland eerder regel dan uitzondering. Sinds het begin van deze eeuw zien we die oppervlakte sterk slinken, enerzijds ingegeven door het Ruimtelijk Structuurplan, anderzijds door de stijgende vastgoedprijzen. Vandaag schommelt de gemiddelde oppervlakte van een bouwperceel nog tussen de 5 à 6 are. We gaan ook dichter op elkaar wonen. Open bebouwing ruimt plaats voor halfopen en zelfs gesloten bebouwing en nooit schoten appartementen, groepswoningen of serviceflats zo snel uit de grond als nu.

De schaarste en de kostprijs van de bouwgronden nopen ons te zoeken naar alternatieven. Het hergebruik van bestaande gebouwen – renovatie - is al sterk ingeburgerd. Maar we zoeken ook naar andere uitwegen. Onze Noorderburen bouwden afgelopen jaar de eerste woning op het water van het Veerse Meer en ook in eigen land liggen plannen op tafel om het water te bewonen – onder meer op de Antwerpse Linkeroever.

Meerdere generaties onder één dak

Met het inkrimpen van de bouwpercelen, moeten ook onze woningen volgen. We bouwen veel compacter en zullen dat ook in de toekomst blijven doen. Met dit verschil dan wel dat we met meerdere generaties in één familie zullen samenleven. Dit impliceert dat ook de inrichting van onze huizen op deze nieuwe vorm van samenleven is afgestemd, denk maar aan de kangoeroewoningen of woningen uitgerust met een studio voor het oudere, inwonende kind of voor de hoogbejaarde grootmoeder. Staat de studio leeg, kan die verhuurd worden aan een jong koppel.

Ook ons kamergebruik evolueert. De ‘goei kamer’ van onze grootouders heeft plaats geruimd voor een open leefruimte waarin keuken en woonruimte één geheel vormen en liefst baden in daglicht. In de plaats van de goei kamer en de uitstervende aparte eethoek in de woonkamer komen nieuwe ruimtes zoals een bureau, bibliotheek of loungeruimte.

Zelfs het uitzicht van onze woningen is de afgelopen 5 decennia veranderd. De naoorlogse architectuur evolueerde over de fermettestijl naar een uitgesproken moderne architectuur of de pastorijstijl. Het materiaalgebruik in deze woningen wordt almaar meer divers en groeide van overwegend baksteen en her en der beton aan met gevelbepleistering, hout, metaal, glas, natuursteen of zelfs planten.

Bouwen met afval

Het bouwen van onze woningen gebeurt niet meer exclusief met truweel en mortelspecie. Bouwblokken worden vandaag de dag ook gelijmd en zelfs nieuwe technieken worden in de particuliere woningbouw al frequent toegepast. Denk maar een staal- of houtbouw. Voordeel van deze technieken is dat ze deels geprefabriceerd worden in een atelier en dus minder weersgevoelig zijn. Ook met de traditionele bouwblokken is dergelijke prefabricatie intussen mogelijk.

Prefabricatie van gebouwdelen gebeurt sinds eind jaren ’50. Deze productie in het atelier biedt het voordeel dat het werk op de werf sneller verloopt en minder weersafhankelijk is. In dezelfde periode start ook de mechanisering op de werf: zware lasten dienen niet meer manueel omhoog gebracht te worden, maar kranen verschijnen hiervoor op het werftoneel. Die vooruitgang biedt ook weer verregaande mogelijkheden inzake prefabricatie.

Begin jaren ’70 leiden die ontwikkelingen tot het bouwen van kijkdorpen om de nieuwe technieken te promoten. Hiermee is een industrialisering van de particuliere woningbouw echt ingezet. Ook het sleutel-op-de-deur bouwen – dat in dezelfde periode opgang maakt – is gestoeld om het industriële bouwen. Hier wordt dan vooral lering getrokken uit het werken met type lastenboeken en rationaliseren van de planning en de werfopvolging om een goede coördinatie van de betrokken partijen te verzekeren.

Nog recenter is het bouwen met stro of zelfs afval – bijvoorbeeld de proefwoning van het WTCB in Limelette – bij de Noorderburen wordt al geëxperimenteerd met bouwen in een glasskelet. Het gebruik van afval – in gerecycleerde vorm - in onze bouwprojecten zal meer en meer inburgeren om bouwen betaalbaar en milieuvriendelijk te houden. Wist je overigens dat glaswol vandaag al voor 70% uit gerecycleerd glas bestaat?

Genieten van elektriciteit en water

Op technisch vlak maakten we zo mogelijk nog een grotere evolutie door. In de begindagen van Batibouw waren de woningen doorgaans uitgerust met één centraal lichtpunt en een stopcontact in iedere ruimte. Anno 2009 is het puzzelen waar we functionele of sfeerverlichting toepassen en of die dan direct of indirect mag schijnen. Een groeiend deel van de gebruikers stuurt die verlichting en tal van andere elektrische componenten aan met domotica. Andere manieren van automatiseren zijn veeleer een standaard geworden: denk maar aan de garagepoort. Waar opent die vandaag nu niet met een druk op de knop?

De technieken in de woning zijn daarenboven veel uitgebreider. Het audiovisuele gebeuren maakt onlosmakelijk deel uit van het dagelijks leven. De tv en pc bieden ons niet enkel vanuit de huiskamer een blik op de wereld, ook in de slaapkamer, badkamer en zelfs keuken worden ze gemeengoed. De happy few richten een aparte tv-ruimte of zelfs thuiscinema in.

Evenzeer de manier waarop we met water omgaan veranderde drastisch. Iets meer dan 50 jaar geleden was een toilet in huis nog een unicum, de badkamer moest nog worden uitgevonden. Intussen is die badkamer geëvolueerd tot een heus wellnesscentrum waar naast een ruim bad en een inloopdouche vaak ook een sauna of stoomdouche te vinden zijn. Zelfs in de tuin maken dergelijke ontspanningsverschaffers hun opwachting.

Intelligente woningen

Het comfortpeil in onze woningen heeft de voorbije 50 jaar een sterke klim gemaakt. Ondanks het feit dat dit grotere comfort soms belastend is voor het milieu of energie verslindt, worden we ons er meer en meer van bewust dat we het op die terreinen anders moeten gaan doen.

De fossiele brandstoffen zullen volgens sommige bronnen bij de viering van 100 jaar Batibouw opgesoupeerd zijn. Energie zal dan ofwel via een kabel in onze woning worden gebracht of we zullen er in grote mate zelf voor instaan. Onze huizen zullen niet enkel elektriciteit genereren – onder meer via zonne- en windenergie – ze zullen het teveel aan energie ook opslaan in thermochemische materialen. Het gaat nog verder: onze huizen zullen intelligent genoeg zijn om te bepalen wanneer de vraag naar elektriciteit – en dus ook de prijs – hoog ligt. Op dat moment wordt de elektriciteit aan het net afgegeven.

Een logisch gevolg is dat de apparaten in onze woning energiezuiniger zullen zijn. Die apparaten zullen dan weer proberen te wachten op het moment dat de elektriciteit het goedkoopst is om hun prestaties te leveren. Die evolutie maakt dat de elektriciteitsprijs per minuut berekend wordt, zodat energie verbruiken aan het laagst mogelijke tarief van die dag mogelijk is en energie verkopen aan het hoogst mogelijke tarief ook kan.

Naast elektriciteit zoeken we nog naar andere energiebronnen: warmtekrachtkoppeling – waarbij naast warmte ook elektriciteit wordt opgewekt – wordt vandaag al toegepast. De brandstofcellen zitten in de proeffase.

Verder zoeken we het ook in natuurlijke afvalmaterialen: zo is het al mogelijk te verwarmen met houtpellets – gerecycleerd hout -, vlas, kersenpitten, maïs…

De beste oplossing is nog altijd deze energiebronnen niet te moeten gebruiken. Een doorgedreven isolatie is de sleutel daartoe. Heel wat nieuwe technieken zullen zich dan ook toespitsen op de isolatie en het behoud van warmte in bestaande huizen. Het bewustzijn rond isoleren groeide als een gevolg van de eerste oliecrisis medio jaren ‘70. De crisis was de directe aanleiding om de meer aandacht te besteden aan de thermische isolatie van de woning: dubbele beglazing, isolatie van dak, muur en vloer. De K-waarde werd ook voor het eerst verstrengd van 120 naar 70. Later wordt die nog eens verlaagd naar K55 om nu in de EPB-regelgeving nog eens op een lager peil te eindigen: K45 voor Vlaanderen en Wallonië en zelfs K40 voor het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.

Met groeten uit België

Woningen kunnen niet gebouwd worden zonder de tussenkomst van een architect. In België zijn meer dan 10 000 architecten actief. De verhouding per inwoner ligt in ons kleine landje een stuk hoger dan in de ons omringende landen. In Nederland zijn bijvoorbeeld maar 9 000 architecten actief, in Frankrijk – dat vele malen groter is dan België – leven en werken 33 000 architecten. Maar de kwaliteit van onze architecten is ook van een hoogstaand niveau.

Bij iedere ietwat architectuurminnende landgenoot doet een naam als Bob Van Reeth een belletje rinkelen. Hij maakte naam met het zwart-wit gelaagde Huis van Roosmalen op de Antwerpse Kaaien. Het gebouw was meteen de aanzet voor een opleving van de stadsbuurt. Tot voor kort zelfs “the place to be” in de havenstad. Van Reeth is ook heel sterk actief bij onze Noorderburen en schopte het zelfs tot Vlaams Bouwmeester.

Ook die andere Antwerpenaar Jo Crépain drukte zijn stempel al op tal van Nederlandse projecten. In eigen land maakte hij naam na de renovatie van een watertoren tot woontoren en de low-budgetwoning Feyen.

Léon Stijnen ging de twee Antwerpenaren al voor in faam. Hij bouwde in 1954 het Casino Kursaal in Oostende en tekende later ook het Conservatorium in Antwerpen, woningen op de Luchtbal en de sociale woningen aan de Zaanstraat op het Kiel.

Daar waar het Kursaal één van de markante gebouwen aan de kust is, kan Antwerpen sinds enkele jaren bogen op het Gerechtsgebouw naar de hand van Richard Rogers. Gent kreeg in dezelfde periode een even spraakmakend nieuw gerechtsgebouw, dit van de hand van de Belgische combine Beel & Achergael architecten. Momenteel wordt in Hasselt een derde nieuw gerechtsgebouw opgetrokken, opnieuw één met internationale architecturale allures. Jorg Mayer staat samen met de lokale kantoren Lens Ass° en a2o architecten in voor het ontwerp van het complex dat zich laat typeren door een boomvorm.

Andere belangrijke mijlpalen in de Belgische architectuur zijn de renovatie van het Atomium door Christine Conix Architect, de Jokerstraat in Turnhout naar de hand van Paul Schellekens, het Concertgebouw van Brugge (Robbrecht & Daem), het Théâtre Le Manège in Mons (Pierre Hebbelinck), eengezinswoning van Daniel Dethier in Verviers en de rijwoning van Marie José Van Hee in Wetteren.

Maar ook over onze landsgrenzen doen Belgische architecten grootse dingen. Zo wordt wereldwijd met belangstelling gekeken naar het werk van ingenieur-architect Philippe Samyn & Partners. Zijn referentielijst bevat bouwsels van privéwoningen tot bruggen in alle mogelijke uithoeken van de wereld.

Nog tal van Belgische bureaus verdienen vandaag hun sporen in prestigieuze buitenlandse projecten. Vizzion Architects bijvoorbeeld bouwt hotels, resorts van Frankrijk tot Istanboel, Jaspers – Eyers & Partners hebben na de grote kantoorprojecten in eigen land ook de weg gevonden in het buitenland. Zij bouwen momenteel bijvoorbeeld de Belgische ambassade in Japan, een luxueus vakantieoord in Turkije en het Spaanse binnenland en opmerkelijke torenprojecten in Polen en Wit-Rusland.

Buro II uit Roeselare bracht het zelfs tot in China waar het een Convention Centre ontwierp. Het Brusselse 51N4E tot slot bouwt in Albanië de TID Tower en won onlangs de internationale architectuurwedstrijd voor de heraanleg van het Scanderbergplein, het centrale plein in de hoofdstad Tirana.

Grote infrastructuurwerken

De afgelopen 50 jaar hebben we op bouwkundig vlak ook enkele grote mijlpalen genomen en enkele opmerkelijke bouwwerken gerealiseerd. Het bekenste project dat in de jaren ‘50 werd uitgevoerd is ongetwijfeld het Atomium, gebouwd in het kader van de Expo ’58. In dezelfde periode werden ook de kleine Brusselse Ring en de Nationale luchthaven in Zaventem gebouwd.

In de jaren ’60 werden het viaduct van Wauthier-Braine en de Kennedytunnel in Antwerpen gebouwd en werd in Brussel en Antwerpen gestart met de uitbouw van het metronet. In Brussel groeide ook de administratieve wijk met opmerkelijke gebouwen zoals de Madoutoren, het Rogiercentrum en het Berlaymontgebouw.

In de jaren ’70 was de rode draad in de grote infrastructuurwerken nog nadrukkelijker de groei van onze samenleving: de autosnelweg Brussel-Oostende werd op bepaalde delen verbreed naar 3 rijstroken, de Ring rond Brussel en Antwerpen werden aangelegd om de verkeersvloed te kunnen verwerken en nagenoeg alle grote universitaire campussen kenden een sterke groei: Ulg, VUB, KUL, UIA,… Opmerkelijk havenproject in deze periode is de uitbreiding van de haven van Zeebrugge.

Mijlpalen in de jaren ’80 zijn het viaduct van l’Eau Rouge en Remouchamps op de E25.

In de jaren 90 schrijven we geschiedenis met de bouw van de grootste zeesluis in Berendrecht. Wordt in Zaventem de bouw van de nieuwe luchthaventerminal opgestart en beginnen we met de aanleg van een TGV-netwerk.

Deze eeuw hebben we ook al enkele opmerkelijke realisaties kunnen optekenen. Zo werd eindelijk de scheepslift van Strépy-Thieu – na 20 jaar bouwen – in gebruik genomen, werden het Deurganckdok en het station Luik-Guillemins opgeleverd en kreeg het Atomium na 50 jaar een eerste renovatiebeurt.

Ook over de landsgrenzen realiseren Belgische bedrijven grootse dingen. Onze baggerbedrijven zijn wereldwijd actief in immense landwinningsprojecten en we bouwen torens in het Midden-Oosten en zelfs een nieuwe Belgische poolbasis.

Ook interessant