Architectuur

NL: Achting techniek constructeur stevig gedaald

Architectuur zit in de lift. Maar met de constructie ervan gaat het aanzienlijk minder. Constructief ontwerpen en berekenen moet goedkoper. Zelfs de allergoedkoopste vloerbedekking is per vierkante meter duurder dan de constructeur van het gebouw waarin het ligt. De gevolgen hiervan zijn inmiddels helaas zichtbaar. Volgens constructeur Gerard Doos moet het roer dan ook radicaal om.

Het honorarium van de constructeur is het laatste decennium bijna gehalveerd. Soms is nog maar eenderde beschikbaar van wat hij voorheen voor een vergelijkbare opdracht kreeg. Toen was de verhouding tussen het honorarium van de architect en de constructeur ongeveer 3:1. Tegenwoordig krijgt de laatste nog maar zo'n 15 procent van dat van de architect – of minder. En dat is vreemd.

Er kan constructief steeds meer. Dus worden er voortdurend complexere gebouwen ontworpen en gebouwd. Maar terwijl het aanzien van de architectuur de afgelopen jaren alleen maar is gestegen, is de achting voor de techniek die nodig is om al dat moois verantwoord te kunnen bouwen, evenredig gedaald. Dus ook die voor het werk van de constructeur. “Als het maar blijft staan”, lijkt tegenwoordig het adagium. En dat wordt meer en meer uitgedrukt in het honorarium.

Toezichthouder
Maar het is zonneklaar dat niemand hetzelfde werk voor de helft van de prijs kan doen. Ook opdrachtgevers weten dat. Geen punt, denken veel opdrachtgevers, dan krijgt de constructeur gewoon geen volledige maar een deelopdracht. Laat de constructeur de berekeningen maken, de rest – met name het toezicht – laten we door een andere, goedkopere partij doen.

Bij eenvoudige projecten is daar weinig mis mee. Maar bij complexe projecten is het een ander verhaal. Daar zijn ontwerp, begeleiding en toezicht onlosmakelijk met elkaar verbonden. Haal ze uit elkaar en er vallen onherroepelijk zaken tussen wal en schip. Het ontbreekt een externe toezichthouder bij dit soort projecten namelijk per definitie aan de benodigde kennis om het geheel technisch goed te kunnen overzien.

Het gevolg zijn fouten. Soms zelfs heel veel fouten. De meeste worden tijdens de bouw hersteld. Overigens met veel vertraging en hogere kosten als gevolg; kosten die het honorariumshoppen vaak direct tenietdoen. Maar in veel gevallen komen de fouten pas na de oplevering aan het licht.

Helaas zien we in die laatste categorie steeds meer voorbeelden: een hotel in Tiel, balkons in Maastricht en een theater in Hoorn. Ook in de landen om ons heen stijgt het aantal instortingen of bijna-instortingen de laatste jaren. Al die spectaculaire gevallen zijn echter maar het topje van de ijsberg. Over de rest van de berg zouden opdrachtgevers zich minstens zo druk moeten maken. Want zij krijgen vaak gewoon niet het gebouw dat ze dachten te krijgen, en waarvoor ook is betaald. Vloeren kunnen bijvoorbeeld minder worden belast omdat er 'wat wapening' ontbreekt.

Juist in een tijd waarin steeds meer gebouwen worden hergebruikt neemt de economische waarde van een gebouw door zo'n verborgen gebrek met sprongen af. Bepaalde nieuwe functies zijn niet meer mogelijk. En zo zijn er meer voorbeelden, nog los van de onzekerheid van de opdrachtgever over de technische staat.

De vraag is natuurlijk: wat doen we eraan? Om te beginnen moeten constructeurs hun eigen vak beschermen en de hand in eigen boezem steken. Binnen ABT hebben wij als partners al lang geleden besloten nooit onder de kostprijs te werken. Punt. Dus ook niet in dat ene uitzonderlijke bijzondere geval. Nooit is nooit. Toch zien we dagelijks collega's die er ver onder duiken. Er is er altijd wel een die het voor minder

Constructeurs moeten hun vak beschermen en geen uitverkoop houden. Maar tegelijkertijd moeten we de waarde van ons werk beter verkopen. Van oudsher is de constructeur dienstbaar aan de opdrachtgever en de architect. Hij doet altijd een stapje opzij. Dat begint ons nu op te breken. Dienstbaarheid is prima, maar we moeten ook duidelijk maken wat ons werk in economisch opzicht nu precies waard is.

Ook opdrachtgevers kunnen er wat aan doen, al is het maar in hun eigen belang. De eerste stap is om achteraf eerlijk uit te rekenen wat het honorariumshoppen nu daadwerkelijk heeft opgeleverd. Dus inclusief de kosten voor foutherstel, vertraging, claims en dergelijke. Net zo belangrijk, maar lastiger te berekenen, is de restwaarde van een gebouw. Een gebouw dat goed in elkaar zit, is meer waard dan een met gebreken – zo simpel is het. Functiewijziging komt steeds meer voor. Juist dan telt bouwtechnische kwaliteit zwaar.

Ondergrens
Opdrachtgevers als Schiphol en ING Real Estate weten dat overigens als geen ander. Zij zorgen er altijd voor dat de adviseurshonoraria niet onder de ondergrens komen. Niet omdat het filantropische instellingen zijn, maar omdat ze daar zelf baat bij hebben. Ze zorgen dat ze waar voor hun geld krijgen.

Ook architecten hebben belang bij een goede gebouwkwaliteit; zij worden er immers op aangekeken. Gelukkig zien we ook daar verschuivingen: architecten die van de opdrachtgever 'eisen' dat de constructeur voldoende honorarium krijgt om zijn werk goed te kunnen doen.

Ontwikkelaars, eigenaren, beleggers en architecten spelen dus een belangrijke rol. Maar wij als constructeurs moeten het voortouw nemen. Als we laten zien dat gebouwen aantoonbaar kwalitatief beter zijn, een hogere restwaarde hebben, meer functiewisselingen aankunnen, en dat dat alles niet meer – en soms zelfs minder – kost, dan is de som snel gemaakt. Er wacht ons een schone taak.