Architectuur

Geschiedenis hinderpaal voor architecten en bouwers

Architecten en stedenbouwkundigen zitten steeds vaker om de tafel met archeologen en historici. Het overleg verloopt niet zelden moeizaam. Welke elementen in het landschap zijn het behouden waard? En hoe moeten die waardevolle gebieden een plaats krijgen in de nieuwbouw?

Zulke vragen staan centraal in Geschiedenis en Ontwerp, een uitgave van het Stimuleringsfonds voor Architectuur. In het boek geven verscheidene deskundigen, onder wie de archeologen Jan Kolen en Jos Bazelmans, historisch geograaf Hans Elerie en Harm Tilman, hoofdredacteur van vakblad de Architect, hun visie op deze problematiek.

Tegenwoordig wordt bij nieuwbouw vaak rekening met de geschiedenis van het bouwterrein. Dat gebeurt op verschillende manieren. Een gevelsteen bijvoorbeeld herinnert aan een historische gebeurtenis of de geschiedenis van een plek weerspiegelt zich in straatnamen. Zo krijgen plaatsen die in de Middeleeuwen als executieterrein dienden, soms naambordjes als Galgewater, Galgenstraat of Galgenveld. Ook worden wel eens restanten van oude bouwwerken, zoals een stuk stadsmuur, opgenomen in de nieuwbouw. Een variant hierop is het handhaven van een oeroud wegennet in een nagelnieuwe Vinex-wijk. De aanleg van parken op belangrijke archeologische vindplaatsen past eveneens in dit rijtje.

Ondanks de mogelijkheden om bij de ontwikkeling van het landschap ‘iets’ te doen met de lokale geschiedenis, blijft het moeilijk te bepalen wat bewaard moet blijven en op welke manier.

Sommige monumenten of onderdelen uit het landschap die vroeger waardevol werden gevonden, hebben volgens de huidige inzichten aan belang ingeboet. Als onze voorouders uit de zeventiende eeuw hadden mogen kiezen welke delen van het landschap behouden moesten blijven, hadden ze andere keuzen gemaakt dan wij, stellen G. Rooijakkers, hoogleraar Nederlandse etnologie aan de Universiteit van Amsterdam en C. van der Heijden, als archeoloog verbonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. “Zij hadden een diagnose van het verleden gesteld, die ons volledig vreemd zou zijn, met een erfgoedcultus verwijzend naar Bataven en Klassieke Oudheid.”

Daar staat tegenover dat in het verleden dingen verloren gingen, waarvan we achteraf gezien spijt hebben.

Waarom moest bijvoorbeeld het unieke Haagse restaurant House of Lords wijken voor de nieuwbouw van de Tweede Kamer?

Dat roept onherroepelijk de vraag op of volgende generaties de keuzen die nu worden gemaakt, zullen goedkeuren. Een probleem waarvoor geen pasklare oplossing bestaat.

Van der Heijden en Rooijakkers doen desondanks toch een poging. Laat zoveel mogelijk van het historische landschap met rust, adviseren zij. Archeologen doen dat al. Oudheidkundige schatten mogen wat hen betreft in de grond blijven totdat er betere methoden zijn ontwikkeld om archeologische vondsten te conserveren waarbij er zo weinig mogelijk sporen verloren gaan.

Tegelijkertijd, zo constateren Van der Heijden en Rooijakkers, komt die instelling niet tegemoet aan de groeiende behoefte het verleden zichtbaar te maken in het landschap. “Het ontwikkelen van experimentele werkwijzen die meer genuanceerde keuzes in het omgaan met het erfgoed mogelijk maken, zijn dan ook voorlopig nog noodzakelijk. Juist vanwege de populariteit van het verleden”, menen de auteurs.

Niet alleen de kwestie welk verleden een plaats verdient in de huidige bebouwing is een vraagstuk. Wat te doen met plekken die een uiterst beladen historie vertegenwoordigen? Zoals gebouwen die verbonden zijn met het optreden van de Nazi’s tijdens de Tweede Wereldoorlog. “In de eerste decennia na de oorlog werden ze vernield, verwijderd en hoogstens getolereerd als ‘grijs verleden’ in de marge van de bewoonde ruimte”, zeggen de archeologen J. Kolen en J. Bazelmans. “Tenzij we ze zelf goed konden benutten, zoals de kazernes en vliegvelden.”

Voormalige concentratiekampen daarentegen werden het liefst vergeten. Voor hergebruik of nieuwbouw waren zulke plaatsen te zwaar beladen. Bestaande gebouwen gingen tegen de vlakte en de grond werd aan zijn lot overgelaten.

Dat was geen oplossing. Waar zich afschuwelijke drama’s afspeelden, zijn soms fraaie landschappen ontstaan met een rijke vegetatie. Voor kampslachtoffers is alleen al het idee weerzinwekkend dat er wordt gepicknickt op een plek waar duizenden zo niet miljoenen mensen werden vermoord.

“Er speelden ook andere emoties”, constateren Kolen en Bazelmans. “Vooral in Duitsland werd aan landschapsarchitecten de opdracht gegeven voor de concentratiekampen passende landschapsplannen te ontwikkelen. Maar veel plannen wekten beroering omdat opdrachten nota bene bleken te zijn verstrekt aan voormalige Nazi-architecten, die zich in de jaren dertig en veertig nog vol overtuiging hadden gewijd aan de nieuwe Heimatlandschaften voor het Germaanse volk.”

Zo bezien plaatst het verleden de huidige vormgevers van het landschap voor een aantal onoplosbare problemen. Die conclusie is echter te pessimistisch. “De voormalige concentratiekampen zijn uitgegroeid tot herinneringscentra voor een breed publiek”, stellen Kolen en Bazelmans vast.

Bovendien geeft het boek een aantal voorbeelden van geslaagde Belvedereprojecten. Zo genoemd naar het overheidsbeleid dat er op is gericht om de aandacht voor cultuurgeschiedenis binnen de ruimtelijke ordening te vergroten.

In Leiden bijvoorbeeld werd de voormalige meelfabriek Sleutels tot beschermd monument verklaard. De Zwitserse architect Peter Zumthor geeft het terrein een nieuwe bestemming te geven. Met behoud van grote delen van het fabriekscomplex dat ooit zo belangrijk was voor de werkgelegenheid in Leiden. Ook het voormalige Natuurkundig Laboratorium van Philips in Eindhoven blijft gehandhaafd.

De plek waar koningin Wilhelmina in 1927 voor het eerst via de radio de landgenoten in Oost- en West-Indië toesprak en waar niemand minder dan Albert Einstein ooit een toespraak hield, is door Philips verkocht aan de gemeente Eindhoven die het gaat herontwikkelen.

Voor andere historische plekken is het te laat. Het Palais de Dance in Scheveningen, waarin de eerste bioscoopfilm werd vertoond, ging al in 1974 tegen de vlakte. Van de Haagse Schilderswijk, de grootste arbeiderswijk van ons land, bleef geen steen overeind. De tijd zal leren of latere generaties de huidige keuzen zullen waarderen.