Nieuwbouw

Gebrek aan respect voor inzet van aannemers bij PPS

Voor steeds meer bouwprojecten – nieuwe scholen, rusthuizen, stadskantoren, bibliotheken en sportinfrastructuur – gaan gemeenten nauwer samenwerken met de private sector. Maar de Vlaamse Confederatie Bouw en de Confederatie Bouw Limburg hopen dat de samenwerking dan wel anders zal verlopen dan in Hasselt. De abrupte stopzetting van de besprekingen over de publiek-private samenwerking voor het nieuwe zwembad te Hasselt getuigt namelijk van weinig respect voor de inspanningen van een privaat bedrijf bij de realisatie van een PPS-project. Wat in Hasselt is gebeurd, is een negatief signaal naar de sector. Het dreigt het enthousiasme om samen met andere gemeenten nog projecten te gaan uitwerken sterk te bekoelen. De burgers dreigen daardoor nog lang op de realisatie van broodnodige projecten te moeten wachten.

Aannemers en studiebureaus moeten bij een PPS-project belangrijke bedragen investeren in ontwerp, kostprijsberekening en financiering. De overheidsadministratie zelf moet hiervoor trouwens ook belangrijke inspanningen leveren. Al deze inspanningen zijn bij een stopzetting van de PPS-constructie plots zonder enig nut. Bedrijven willen deze inspanningen wel leveren maar dan moet er een redelijke kans bestaan dat het project uiteindelijk kan plaatsvinden, of moet de overheid de geleverde inspanningen billijk vergoeden.

Op gemeentelijk vlak kan de samenwerking tussen de overheid en een privaat bedrijf soepeler verlopen dan voor de Vlaamse of federale regering. Gemeenten moeten immers minder strikt de Europese begrotingsregels toepassen. Zij kunnen bijvoorbeeld nog een waarborg geven voor een PPS-project. Er zijn trouwens ook voorbeelden van geslaagde lokale PPS-projecten, vooral dan op het vlak van stadskernvernieuwing. Door de grotere soepelheid waarmee de gemeenten met de private sector kunnen samenwerken, is er op dit niveau meer ruimte voor overleg en bijsturing. Er bestaan op gemeentelijk niveau minder wettelijke hinderpalen. Van cruciaal belang zijn de wil tot samenwerken en het wederzijds respect.

Maar de overheid onderschat nog altijd het vele werk dat bij PPS van de aannemers wordt verwacht. Bij PPS moet de private partner het ontwerp uittekenen. De overheid bepaalt enkel nog de prestaties waaraan het gebouw of de infrastructuur moet beantwoorden. De private partner moet het ontwerp ook zodanig uitwerken dat de beheerskosten na de oprichting op lange termijn beheersbaar blijven. Bovendien moet hij zelf de kostprijs uitrekenen en mee zoeken naar financiële instellingen die het project willen financieren. Daar kruipen ettelijke weken werk in. De Vlaamse Confederatie Bouw en de Confederatie Bouw Limburg kennen PPS-projecten waarvoor de studiekosten van de private partner zijn opgelopen tot meer dan een miljoen euro. Voor het project te Hasselt bedragen de ‘verloren’ kosten voor de inschrijvende bouwbedrijven een half miljoen euro.

Het gebrek aan respect voor de inspanningen van de bedrijven dreigt de bereidheid van de private sector om nog met gemeenten samen te werken sterk te bekoelen. Nochtans zullen de gemeenten in de toekomst voor heel wat grotere investeringsprojecten wel met de private sector moeten samenwerken. De investeringsbehoeften op het vlak van verkeersinfrastructuur, sportinfrastructuur, scholen, rustoorden en ziekenhuizen zijn veel groter dan de middelen die de gemeenten hiervoor vanuit hun begroting kunnen vrijmaken. Zij zullen dus een beroep moeten blijven doen op PPS. PPS wordt een vast onderdeel van de markt van overheidsopdrachten.

De gemeenten hebben er dus zelf belang bij dat samenwerking met de private sector niet in een slecht daglicht terechtkomt. Hoe meer onzekerheid zij doen ontstaan rond het uiteindelijke succes van de samenwerking, hoe moeilijker het in de toekomst zal worden om tegen redelijke voorwaarden nog aannemers en financiers te vinden die in dit verhaal willen meestappen. Op dat ogenblik zullen zeer veel projecten op de plank blijven liggen waaraan nochtans een grote behoefte bestaat.

Ook interessant