Algemeen

Britse bouwwerkgevers bezorgd kritiek op PFI

In de ruim tien jaar na deze ‘Britse’ uitvinding, eerst bekend als PPP maar inmiddels vaker aangeduid als PFI, zijn meer dan vierhonderd projecten op deze manier gerealiseerd terwijl er nog tientallen in uitvoering zijn.

Meestal gaat het om ziekenhuizen of scholen, maar ook rechtbanken en gevangenissen en steeds meer wegen worden door de private sector ontworpen, gefinancierd, gebouwd en vervolgens voor meestal dertig jaar ook beheerd. Maar toch nemen de twijfels over de PFI’s zodanig toe dat vice-premier Prescott – vroeger zelf minister van ruimtelijke ordening en huisvesting – nu een officieel onderzoek heeft gelast.
De Construction Confederation begint zich ondertussen ernstig zorgen te maken en waarschuwt dat het hele debat ‘de verbetering van de openbare dienstverlening en de werkgelegenheid in de bouw niet in gevaar mag brengen.’ Voorzitter John Gains: “Het grote succes van de publieke/private partnerschips is dat we nu denken over de hele levensduur van onze gebouwen. Samenwerken op lange termijn betekent voor hen die de gebouwen neerzetten dat ze ook een rol hebben in het onderhoud en het behoud op langere termijn.”

Vakbonden
De vraagtekens komen van verschillende kanten. In de eerste plaats zijn er de vakbonden, die in dit land nog altijd flink wat macht hebben. Zij vinden eigenlijk dat het grootkapitaal via de PFI’s de publieke sector overneemt. Dat betekent vaak dat conciërges, schoonmakers of kantinepersoneel genoegen moeten nemen met een ‘commercieel’ loon, dat behoorlijk lager kan liggen dan wat de overheid zelf zou betalen.
Meer principieel vinden de bonden – met andere critici – dat PFI’s door hun lange looptijd de vernieuwing tegenhouden. De bij een PFI betrokken partijen – waaronder grote aannemers als Carrillion, Amec, Mowlem en ook Ballast UK en HBG – calculeren voor dertig jaar op basis van bestaande praktijken. Ze houden dus geen rekening met vernieuwingen, bijvoorbeeld in de gezondheidszorg, die mogelijk tot hogere kosten kunnen leiden en zijn daardoor geneigd die vernieuwing tegen te houden, zo luidt de redenering.

Berucht
Op een ander belangrijk punt vinden de bonden de financiële wereld aan hun kant. De uiteindelijke kosten van een PFI-contract over de hele looptijd zijn vanzelfsprekend vele malen hoger dan de feitelijke bouwkosten. Maar de critici vinden dat het verschil vaak wel erg groot is.
Een berucht voorbeeld is het Royal Infirmary Ziekenhuis in Edinburgh, dat cumulatief 1,5 miljard euro kost terwijl het gebouw zelf voor 288 miljoen gebouwd had kunnen worden. De bonden vinden dan ook dat de private sector op deze manier wel erg veel geld uit ’s rijks schatkist weet te bemachtigen. Die beschuldiging heeft een kern van waarheid, want alle grote bouwbedrijven in het PFI-circuit hebben over het afgelopen jaar goede resultaten gemeld, die ze vrijwel unaniem ook aan deze vorm van contractering toeschrijven.

Tegenvallers
De beurs kijkt echter ook op een andere manier tegen dit fenomeen. Daar vraagt men zich af of de hoofdaannemers zich niet bij voorbaat rijk rekenen aan hun PFI-portefeuille. Weliswaar lijkt in het bovengenoemde voorbeeld de 1,5 miljard makkelijk uit te rekenen – dertig termijnen van in dit geval 50 miljoen – maar daarbij wordt geen rekening gehouden met onvoorziene tegenvallers. De Britse overheden en hun adviseurs hebben inmiddels zo veel ervaring bij het opstellen van PFI-contracten, dat ze hun commerciële partners voor alle mogelijke tegenvallers laten opdraaien. Zij moeten gebreken in het gebouw, tekortkomingen in de installaties of in de neergezette apparatuur en andere bijkomende kosten voor eigen rekening en risico nemen.
Precies om die reden moest het internationale aanneemconcern Amec onlangs de financiële cijfers bijstellen en werden er vorige week ook vraagtekens geplaatst toen WS Atkins tegenvallende cijfers meldde. WS Atkins beheert onder meer driehonderd scholen in het zuiden van Londen en is net als Amec nauw betrokken bij de PFI-contracten voor de verbetering van de ondergrondse in de Britse hoofdstad.

Onderinvestering
Voor de Construction Confederation, de koepel van werkgeversorganisaties in de bouw, gaat het debat nu al de verkeerde kant op. De federatie weet immers maar al te goed dat de Britse bouw zo goed draait door de overheidsinvesteringen en de PFI’s. “De regering gaat terecht door met de PFI’s. Veranderingen of vertragingen in het investeringsprogramma kunnen de vooruitzichten van iedereen die in de bouw werkt ernstig in gevaar brengen. De private en publieke sector moeten in een vruchtbare samenwerking bij elkaar blijven komen om de chronische onderinvestering in onze openbare diensten het hoofd te bieden”, aldus voorzitter John Gains.
Volgens hem moet de rol van de private investeringen niet overschat worden. “Er is geen sprake van dat de private sector zaken overneemt die de overheid normaal regelt. Toen de huidige regering in 1997 aan de macht kwam, was PFI goed voor 20 procent van de totale overheidsinvesteringen, inmiddels is dat percentage gedaald naar 9 procent. In de gezondheidssector is het nu 25 procent van de kapitaalinvesteringen maar ook dat percentage zal dalen, doordat de totale overheidsinvesteringen fors toenemen. Als sector zeggen wij alleen maar: laat ons nu doorgaan met het bouwen van scholen, ziekenhuizen, sociale woningbouw en een betere infrastructuur.”
Build for Life