Algemeen

PPS toch niet te snel afschrijven?

Voor de publiek-private samenwerking (PPS) in de sociale woningbouw is het doek gevallen. Volgens velen was het pilootproject te duur en niet voor herhaling vatbaar. De overheid gaat alvast niet op dat spoor verder. Is PPS voor de sociale woningbouw echt achterhaald? Woonwoord vroeg het aan Christian Mauroit, afdelingshoofd Planning en Programmatie bij de VMSW. Hij volgde het pilootproject van bij het begin op en wil de formule toch niet te snel afschrijven.

Mijnheer Mauroit, wat is PPS eigenlijk?

De PPS-formule is gebaseerd op DBFM-contracten, waarbij DBFM staat voor Design, Build, Finance en Maintenance. De private partner ontwerpt, bouwt, financiert en onderhoudt de woningen. De overheid zegt vooral wat ze wil bereiken, maar niet op welke ma- nier dat moet gebeuren. Zo krijgt de private partner veel meer speelruimte dan bij klassieke aanbestedingen. De private partner kan bijvoorbeeld kiezen voor een mix van private en sociale woningen of een mix van koop- en huurwoningen.

En wat is dan de rol van de overheid?

De lokale huisvestingsinstanties (LHI’s) – vooral SHM’s, maar ook OCMW’s en gemeenten – leveren de grond en geven de private partner een recht van opstal. Na de bouw nemen ze de gerealiseerde woningen in erfpacht voor een periode van 27 jaar. Ze beheren de woningen ook, net zoals ze dat met hun klassieke patrimonium doen. Daar krijgen ze een beheersvergoeding voor. De erfpacht betalen ze met de ontvangen huurgelden. Het tekort wordt bijgepast met een subsidie uit het PPS-Garantiefonds, waarin 25 miljoen euro werd gestopt.

Lees verder op Architectura.be
Build for Life