Architectuur

J.-J. Eggericx. Gentleman architect, ontwerper van tuinwijken

In de Archives d’Architecture Moderne loopt momenteel een tentoonstelling over de Brusselse architect Jean-Jules Eggericx (1884–1963). Hoewel minder bekend bij de jongere generaties, behoort Jean-Jules Eggericx samen met Huib Hoste, Victor Bourgeois en Louis Herman De Koninck tot de belangrijkste Belgische modernisten van het interbellum. Reeds voor de Eerste Wereldoorlog wierp hij zich in zijn geschriften op als een radicaal modernist, ijverend voor een waarachtige 20ste-eeuwse architectuur, gebaseerd op wetenschappelijke vooruitgang en afgestemd op de zich aandienende maatschappelijke vernieuwingen. In de jaren ‘20 experimenteerde hij met nieuwe industriële bouwsystemen en bracht hij samen met Louis van der Swaelmen Le Logis en Floréal tot stand, twee tuinwijken die tot de mooiste en meest karakteristieke verwezenlijkingen van de tuinstadidee behoren. Deze wijken genoten ook internationaal erkenning. Ze figureren tussen de ‘rationelle bebauungsweisen’ in het gelijknamige boek dat in 1931 door CIAM werd uitgegeven. Eggericx was ook een gewaardeerd docent in het modernistische onderwijs. Vanaf 1929 gaf hij tot 1955 ononderbroken les aan het door Henry van de Velde in 1928 opgerichte Institut Supérieur d’Architecture et des Arts Décoratifs van Ter Kameren, het ‘Belgische Bauhaus’, waar hij zich onderscheidde door zijn radicale opvattingen van architectuur en stedenbouw.

Toen de Duitse troepen in augustus 1914 België binnenvielen, vluchtte Eggericx zoals honderdduizenden Belgen naar Engeland. Wegens zijn doofheid vrijgesteld van militaire dienst, nam hij zijn ballingschap te baat om zich van op afstand voor te bereiden op de wederopbouw van zijn vaderland.
Hij maakte zich de Engelse stedenbouwkundige principes eigen, met name die van de Garden City, en bemachtigde al in de zomer van 1914 een plattegrond van Letchworth, de eerste tuinstad die toen, niet ver van Londen, werd uitgevoerd door Raymond Unwin en Barry Parker. In een notaboekje schetste hij de plannen en gevels van de workmen's cottages, beschreef hij hun verschillende vertrekken en maakte hij notities over de rol van de architect.

Vervolgens trad Eggericx als ingenieur in dienst bij de munitiefabriek Daimler Company in Coventry, waar hij vertrouwd raakte met de Tayloristische organisatie van de productie.
Inmiddels gaf hij ook les aan het Caius College in Cambridge en schreef hij samen met professor-botanicus Liliane Clarke een architectuurgids van deze stad voor zijn Belgische vrienden, een boekje waarin hij zijn bevlogen visie op de Engelse gotiek te kennen gaf.
Na de oorlog keerde hij terug naar België samen met zijn nieuwe echtgenote van Ierse oorsprong, Helen Constance Thompson. Zijn verblijf van vier jaar in Engeland lieten een diepe en duurzame indruk op hem na. Door zijn gedrag, kledij en levensstijl profileerde hij zich spoedig als de meest Britse onder de Belgische architecten.

Huizen en tuinen
In 1911 bouwde J.-J. Eggericx op 27-jarige leeftijd zijn eerste woning. Het was een huis voor zijn vader, aan de Groenejargersveld 12 in Ukkel, vlakbij het Terkamerenbos. Hij haalde zijn inspiratie uit het strenge werk van de Nederlandse architect H.P. Berlage. Het huis is nog niet veranderd en kan ook vandaag nog bewonderd worden. Vanaf 1919 bouwde Eggericx in enkele jaren tijd honderden woningen voor arbeiders en bedienden steunend op zijn analyse van de woningen in de Engelse tuinwijken. Rond deze huizen introduceerde hij het gebruik van gazon op de taluds en langs de voetpaden. Hij schrapte de gescheiden voortuintjes en verving ze door eenvoudige doorlopende grasvelden en paadjes van twee meter breed. Niet ver van deze goedkope woningen, die als een hommage kunnen gezien worden aan de gastvrijheid die hij gedurende vijf jaar in Engeland genoot, bracht Eggericx in 1922 zijn eigen woning tot stand in de Vinkstraat in Watermaal-Bosvoorde. Daarop begon hij ook andere referenties in zijn privé-architectuur op te nemen: het huis Van de Perre, gebouwd in 1925 aan de Hamoirlaan in Ukkel (afgebroken in 1977) illustreerde met zijn overstekende daken en continue raampartijen de invloed van Frank Lloyd Wright terwijl het huis dat hij datzelfde jaar ontwierp voor de familie Petrucci-Wolfers in de Depraeterestraat te Elsene met zijn kozijnramen in het vlak van de gevel, aan Nederlandse voorbeelden refereert. Deze twee huizen vormden voor Eggericx twee excursies in de wereld van de woningen op maat die hem in staat stelden om zich, net zoals zijn meester Victor Horta, te verdiepen in het ontwerp van de inrichting, de verlichtingen, de vloeren met kunstig legpatroon, de schoorsteenmantels en de meubels.

Van zijn vader, die tuinier was, erfde Eggericx een minutieuze aandacht voor de keuze en de aard van de beplantingen, zowel in zijn aanleg van tuinen als in zijn lessen aan La Cambre. In L’édifice et son milieu, de theoretische cursus stedenbouw die hij in 1943-1944 doceerde, wees hij zijn studenten erop dat ze in staat moesten zijn met zekerheid en in elk seizoen de bomen te herkennen om ze met dezelfde zekerheid in hun tuinontwerpen op te nemen en ze correct in te planten op plaatsen waar de kunst en de wetenschap dat aanbevalen.

Le Logis
Op 3 oktober 1921 kwamen de werknemers van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK) samen in het café Le Cygne op de Grote Markt van Brussel om er een coöperatieve vennootschap van huurders te stichten: Le Logis. De leden wilden een tuinstad oprichten op de glooiende terreinen van Bosvoorde en vertrouwden het ontwerp toe aan Eggericx – een keuze die gemotiveerd werd door zijn kennis van de Engelse tuinsteden en zijn socialistische overtuiging. Eggericx associeerde zich met Louis Van der Swaelmen, een landschapsarchitect-stedenbouwkundige die al meerdere tuinwijken had aangelegd in België. De twee mannen verenigden hun beider ervaringen die zij respectievelijk in Engeland en Nederland hadden opgedaan, en pasten deze toe in de aanleg van Le Logis. Zij vatten architectuur en stedenbouw op als één geheel dat als zodanig het principe van de gemeenschap visueel tot uitdrukking moest brengen, het principe dat aan de grondslag lag van de tuinstadgedachte. Eggericx ontwierp voor Le Logis groepen van eenvoudige eengezinswoningen die eruit zagen als Brabantse cottages. De luiken, ramen, deuren en brievenbussen werden geleverd door de Comptoir National des Matériaux, een coöperatie die in 1921 was opgericht ter bevordering van serieproductie en snelle constructiesystemen, en dit met het doel de wederopbouw te bespoedigen. Achter het traditionele uitzicht van de wooneenheden gaat Eggericx’ fundamentele denkwerk schuil omtrent functionaliteit en standaardisatie.

Vanaf 1923 maakten de budgettaire beperkingen die door de Staat werden opgelegd het rendabeler om appartementsgebouwen op te trekken. Een typologische analyse toont hoe Eggericx’ regionalistische architectuur en stedenbouw omstreeks 1930 plaats maakten voor een gematigd modernisme.

Floréal
Kort na de oprichting van Le Logis leidde een vergadering in de Brasserie Saint-Lambert, gelegen aan het huidige Flageyplein, tot de vorming van een nieuwe huurderscoöperatie die in maart 1922 officieel werd opgericht onder de naam Floréal. Tot de leden behoorden de typografische arbeiders van de krant Le Peuple. Eggericx en Van der Swaelmen kregen de opdracht deze tuinwijk naast die van Le Logis aan te leggen. De woningtypes zijn gelijkaardig, om niet te zeggen identiek. Alleen de groen-zwarte ramen van Le Logis verschillen van de geel-zwarte ramen van Floréal, het enige detail dat eraan herinnert dat twee coöperaties aan de oorsprong van het geheel lagen. Net zoals in Le Logis zijn de woningen in Floréal opgetrokken in baksteen, bekleed met pleister en afgedekt met een zadeldak. Het terrein is kleiner en glooiender en telt slechts één buurt maar de aanpassing aan de topografie en de hiërarchie van de wegen zijn van dezelfde aard. De alomtegenwoordigheid van de planten vormt de organische band tussen de twee tuinwijken.

Het Hoefijzer, gebouwd vanaf 1925, voorziet Floréal van meerdere appartementen en enkele winkels. Het werd een echt herkenningsteken, een landmerk dat zich verheft als een kerk in een dorpscentrum.

Appartementsgebouwen van een nieuw type
In 1929 kreeg Eggericx de opdracht om aan de Drie Linden op een sterk hellend terrein een complex van appartementen met winkels en een theater te ontwerpen. Hij gaf de voorkeur aan doorlopende appartementen met dubbele oriëntatie hoewel daarvoor meerdere trappenhuizen en liften vereist waren. Met dit project lanceerde hij in feite wat in zijn latere werk als een leidmotief zou terugkeren: de benadrukking van de horizontaliteit door middel van doorlopende stroken. Dit concept werd door vele architecten overgenomen maar kreeg felle kritiek vanwege Jean Delhaye, leerling en volgeling van Victor Horta, die het als een gemakkelijkheidoplossing afwees. Hij zag het als een negatie van het verlangen naar evenwicht tussen vol en leeg, naar contrasten, ritme, enz. – uitdagingen die alle door het gebruik van stroken werden geneutraliseerd.

Gedreven door een socialistische reflex, was Eggericx evenwel van oordeel dat er een universele oplossing moest komen voor een hedendaags collectief probleem en dat de stroken de stapeling van de appartementen benadrukten. Eggericx wou rationele gebouwen ontwerpen zonder rondingen, gebouwen die het burgerpubliek waarvoor ze bestemd waren door middel van brede erkers een ruim uitzicht boden en de binnenruimte naar buiten projecteerden.

Praktisch
De tentoonstelling Eggericx vindt plaats in het CIVA te Brussel, Kluisstraat 55, Elsene.
Ze loopt tot 7 april a.s.
Openingsuren:
dinsdag tot vrijdag van 12 tot 16u
Zaterdag en zondag van 10u30 tot 18u.