Nieuwbouw

Energiezuinig bouwen natte vingerwerk

Het ontwerpen van energiezuinige gebouwen is volgens bouwkundig ingenieur Pieter de Wilde nog te veel nattevingerwerk.

Volgens Pieter de Wilde moeten ontwerpteams hun keuzes beter onderbouwen met rekenkundige argumenten.

Kies je in het streven naar een energiezuinig gebouw voor een warmtepomp, voor zonnepanelen of voor extra isolatie? Of voor een combinatie van maatregelen? Architecten en ontwerpers onderbouwen hun keuze voor energiebesparende maatregelen onvoldoende met rekenkundige argumenten, vindt ir. Pieter de Wilde, die afgelopen week aan de TU Delft promoveerde op het inzetten van rekenprogramma’s bij het ontwerpen van energiezuinige gebouwen.
Een analyse van het ontwerpproces van het Rijnland Kantoor in Leiden, Gebouw 42 van het ECN in Petten en het Dynamisch Kantoor in Haarlem bevestigde De Wilde in zijn mening. “Al lang bestond het vermoeden dat ontwerpteams in vroege ontwerpfasen niet of nauwelijks rekenen om de te verwachten opbrengsten van verschillende energiebesparende maatregelen te kwantificeren”, stelt hij. “Uit mijn onderzoek blijkt dat inderdaad zo te zijn. Dit toont overigens niet aan dat de betreffende gebouwen niet energiezuinig zouden zijn. Maar er kan heel goed sprake zijn van een overdosis aan maatregelen, of misschien zouden dezelfde besparingen efficiënter te bereiken zijn.”
Een enquête onder architecten wees in dezelfde richting: de meesten onder hen gebruiken geen rekenprogramma’s om hun keuzen te onderbouwen.
Aan de hoeveelheid beschikbare rekenprogramma's kan het niet liggen. Het probleem is eerder dat er zoveel verschillende programma’s zijn dat een ontwerpteam moeite heeft om de juiste tool te vinden.

Ondersteuning
Sommige programma’s concentreren zich op de prestatieaspecten, bijvoorbeeld op de energiehuishouding, de daglichttoetreding en het thermisch comfort, andere rekenen bouwkundige systemen door, zoals PV, betonkernactivering of actieve gevels. Bovendien verschilt de manier van rekenen vaak.
Volgens De Wilde ligt de oplossing dan ook niet zozeer in het ontwikkelen van nieuwe programma's maar in het aanbieden van een ondersteunende omgeving, die toegang biedt tot het beste programma voor een bepaalde taak. Tijdens een verblijf bij het Amerikaanse Georgia Institute of Technology heeft hij een eerste prototype van een dergelijke omgeving ontwikkeld. Maar het zal volgens De Wilde nog wel de nodige tijd duren, voordat dergelijke ondersteunende omgevingen voldoende robuust zijn om op de markt te verschijnen.
Dat wil niet zeggen dat de ontwerpteams daarop moeten gaan wachten, meent De Wilde. “Architecten en adviseurs kunnen nu al beginnen met het maken van een meer rationele keuze ten aanzien van energiebesparende componenten door beter te communiceren over de eisen waaraan een gebouw in energetisch opzicht moet voldoen en over hoe ze energetische prestaties gaan kwantificeren. Als je daarmee begint is het inzetten van rekenprogramma’s vervolgens een vanzelfsprekendheid.”