Algemeen

Aanbesteding kan eerlijke concurrentie bevorderen

Een waardevolle en goed verzorgde inventarisatie van de bouwnijverheid. Zo kenschetst J.N. Forder het eindrapport van de parlementaire enquête bouwnijverheid ‘Bouw uit de Schaduw’. Niet zo blij is hij met de kritiek op het mogelijke gebruik van de hoeveelhedenstaat (bill of quantities), in met name Bijlage 4 van het rapport. Vandaag deel 2 in een reeks van drie beschouwingen over het nut van een verekenbare hoeveelhedenstaat bij het aanbesteden.

In bills of quantities (hoeveelhedenstaten) worden de werkzaamheden en risicoposten zodanig gespecificeerd dat het bouwbedrijf met vertrouwen een open begroting kan maken die tevens als leidraad voor de financiële afhandeling fungeert. Zij zijn op maat gemaakt. De zelfde meetprincipes worden gevolgd alsook de relevante industrie standaard meetmethode maar de vorm en details kunnen verschillen. Bijvoorbeeld, de specificaties en nauwkeurigheid van de hoeveelheden zelf tonen variëren tussen b&u en gww-projecten en houden rekening met de fase van het project waarin de aanbesteding of onderhandeling plaats vindt. Het BQ is niet een soort contract maar een analyse van de werkzaamheden en kosten die bij elke overeenkomst hoort, afgezien van wijze van prijsaanbieding.
Bij aanbestedingen, fungeren deze meetkundige analyses in eerste instantie als uniforme basisgegevens voor de aanbiedingen. Vereenvoudigde versies kunnen gefaseerde aanbiedingen, voorselectie en onderhandeling op een zakelijke wijze begeleiden. Geheel afgezien van professionele zorgvuldigheid waarmee de BQ wordt opgesteld komen tijdens de uitvoering ontwerpwijzigingen voor, vooral wanneer het contract in een vroeg stadium van het project is gesloten. De bouwsom (inclusief reserves) fungeert als budget voor de kostenbewaking. De transparantie en betrouwbaarheid van de analyse moedigt de aannemer aan marktprijzen te hanteren, waardoor de opdrachtgever geen onnodige prijsrisico’s loopt.

Enquêtecommissie
De auteurs van Bijlage 4 *) categoriseren een contract gesloten na inschrijving op basis van hoeveelhedenstaten als een bijzondere soort, waarschijnlijk omdat diverse administratieve bepalingen over verrekening en betaling deel uitmaken van de voorwaarden. Dit is de traditionele visie van sommige juristen die moeite hebben met een bouwsom onderhevig aan prijstechnische factoren buiten hun juridische deskundigheid en invloedsfeer.
Om aan te tonen dat alle juridische aspecten van aanbestedingen onder de loep zijn genomen hebben de auteurs van de 169 pagina’s tellende Bijlage één pagina tekst aan ‘hoeveelheden contracten’ toegewijd. Vervolgens, om hun verwerping te verdedigen hebben zij zich geschaard achter twee reuzen van de Engelse advocatuur. Een slimme zet. Onderzoek is dan overbodig en degene die in discussie wil treden moet eerst deze reuzen voorbij zien te komen.

Manipulatie
“Helemaal vernietigend voor dit contract”, bestempelen de schrijvers de commentaren van Mr. Duncan Wallace over manipulatieve afprijzing van bills of quantities door aannemers in een poging de betaling in hun voordeel te beïnvloeden. Serieuzer is de beschuldiging dat de professionele instituten – waarin afgestudeerde architecten, ingenieurs en quantity surveyors (QS’s) lid zijn – belang zouden hebben bij overschrijding van de aanvankelijke bouwsom vanwege de berekening van het honorarium als een percentage van het eindbedrag.
I.N. Duncan Wallace heeft zijn enorme kennis van de wet en de advocatuur (vooral als vertegenwoordiger van opdrachtgevers) als geen ander in zeer leesbare vorm verzameld en toegelicht. Ieder respecterende QS heeft een uitgave van Hudson’s Building and Engineering Contracts of een van zijn commentaren op de standaard voorwaarden als waardevol referentiewerk op het schap staan.
Hij staat ook bekend als een tegenstander van alles wat een aannemer zou kunnen misbruiken. Omdat de opdrachtgever een vast bedrag wil maar om praktische redenen (vaak door eigen beleid of haast) tevreden moet zijn met een verrekenbaar bedrag is het niet verwonderlijk dat hij het instrument van de berekeningen als de boosdoener ziet.
Het citaat uit de uitspraak van een Australische casus, dat hij als “exceptionally well informed” (uitspraak toont buitengewoon inzicht) omschrijft, dateert volgens de voetnoot uit 1982. Nog twintig jaar eerder was het zeker niet buitengewoon maar standaard procedure bij de provincie waar ik als QS werkte, dat in overleg met de toekomstige aannemer de inschrijfsom en de marge van de eenheidsprijzen gecontroleerd en geverifieerd moesten worden, voordat het contract werd getekend. De Australische quantity surveyors zijn ook niet van gisteren, en sinds, aldus de rechter, de tactiek algemeen bekend was, is het aannemelijk dat andere factoren in het geschil een rol speelden. De aannemer dient trouwens de vrijheid te hebben om de marges in zijn eenheidsprijzen te bepalen; voor twijfelaars is dit de prijs voor eerlijke concurrentie.
De kwestie van de ‘scale fees’ is een belediging die ook weinig hout snijdt. De instituten voor de vrije beroepen hebben er belang bij dat integriteit en hoge standaarden van dienstverlening bewaard worden. Het is moeilijk tussen twee tegenstrijdigheden een regel te vinden. De opdrachtgever zou de vrijheid moeten hebben zelf het honorarium te bedingen, maar het risico bestaat dat slordig werk vanwege een niet lonend honorarium het beroep als geheel in een kwaad licht zou stellen. In Nederland trouwens blijkt dat onvoldoende voorbereiding (de planning, uitvoerbaarheid en budgettering) soms het gevolg is van het ‘uitkleden’ van de professionele adviseurs, die ironisch genoeg de opdrachtgever trachten te behoeden voor een slechte afloop.

Riskant
Donald Keating is de andere Britse bouwjurist voorgesteld aan de lezer als tegenstander van het systeem waarbij de hoeveelheden werk, gegarandeerd en verrekenbaar, aan inschrijvers beschikbaar worden gesteld. Deze eveneens zeer gerespecteerde bouwjurist, is helaas niet meer bij ons om zijn opmerking in context te brengen. Hij was de auteur van een, in de ogen van sommige collega-bouwjuristen, wellicht het beste tekstboek op het gebied van het Engelse bouwrecht.
Het korte citaat uit ‘Keating on Building Contracts’, zoals opgenomen in de Bijlage, verdient in het belang van de duidelijkheid hier te worden herhaald:
“This type of contract has been said to be ‘obviously unsafe’ for an employer because it can hardly ever be known beforehand what exact quantities of work may be necessary to complete; conversely it may save the contractor much trouble and loss.”
Keating wijst hiermee naar de mogelijkheid dat het hoeveelheid werk ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, hoe zorgvuldig ook berekend, kan variëren en indien verrekenbaar tot verhoging van de bouwsom kan leiden. Maar dat wist u ook. Hij merkt in dit verband op dat om die reden het contract eens als “obviously unsafe” (duidelijk riskant) is bestempeld. Wat de auteurs van de Bijlage de lezer niet vertellen is dat deze betiteling gaat over de uitspraak Kemp v. Rose, een casus van 1858. Voor een slechte pers moest wel heel ver worden gezocht.
Build for Life