Algemeen

Liever werk dan geld

Er is erg naar de verhoren van deze week uitgekeken, waarin de aannemerij immers stevig aan de tand zou worden gevoeld over het voeren van schaduwboekhoudingen. In dat verband zou dan duidelijk moeten worden, in welke mate met name overheidsaanbesteders, als gevolg van illegale prijsafspraken financieel zouden zijn benadeeld. De indruk die sinds 9 november vorig jaar is gewekt, is dat het daarbij om aanzienlijke bedragen zou gaan. Moet dat beeld nu soms worden bijgesteld?

De meeste van de heren die deze week zijn verhoord, hebben immers weliswaar schoorvoetend toegegeven dat het maken van afspraken en het vastleggen daarvan in inmiddels vernietigde schaduwboekhoudingen een wijd verbreide praktijk was, maar ze hebben ook beweerd dat die afspraken niet tot prijsopdrijving hebben geleid.

“Liever werk dan geld”, is een tijdens de verhoren van deze week gehoorde uitspraak die de zaak kernachtig samenvat. Door mee te doen aan het maken van afspraken, bouwt een aannemer, gesteld dat hij de aanbestede opdracht aan zich voorbij laat gaan, slechts werktegoed op, dat op een later tijdstip kan worden ingezet zodra hij zelf een bepaalde opdracht in de wacht wil slepen. “Je zou kunnen zeggen dat dit het domste kartel uit de geschiedenis is”, vertelde iemand mij later. “Bedrijven nemen op grote schaal risico’s door de wet te overtreden. Tegelijkertijd houden ze hun concurrenten overeind en worden er vervolgens geen cent wijzer van.”

Het veronderstelde feit dat de belastingbetaler door de geschetste praktijk nauwelijks is benadeeld, laat overigens onverlet dat die praktijk juridisch niet door de beugel kan. In een systeem waarin aannemers onderling zelf kunnen bepalen wie er voor welke prijs als laagste op een werk mag inschrijven, wordt de mededinging immers hoe dan ook beperkt. Het op de wet gebaseerde systeem zoals dat bestond tussen 1987 en 1992, ging in ieder geval niet zover: de preferent diende immers in te schrijven met de laagste prijs die in het vooroverleg op tafel was gekomen. Dat kon natuurlijk ook toen al worden omzeild in een voor-vooroverleg.

Wanneer ik het allemaal zo hoor, vraag ik me af wat nog de waarde is van allerlei oplossingen die de afgelopen twee weken tijdens de openbare verhoren aan de enquêtecommissie zijn gepresenteerd en waarover ook vóór de enquête al uitvoerig is gepubliceerd. Het betalen van rekenvergoedingen in die gevallen waarin er tijdens de aanbestedingsfase substantiële inspanningen van inschrijvers worden verlangd? Dat is al lang geen controverse meer: zelfs iemand als Rob van Gijzel is daar niet op tegen. De rekenvergoeding lijkt voor de bouw echter niet de kern van de zaak te zijn: het gaat immers om de continuïteit van het werk.

Afstappen van het aanbesteden op prijs, meer innovatief aanbesteden op kwaliteit, alliancing, efficiëntere risicoverdelingen? Ook dat zijn zeer zeker oplossingen die verder moeten worden verkend omdat zij, net als het onder omstandigheden betalen van rekenvergoedingen, negatieve prikkels die leiden tot het maken van illegale afspraken, kunnen neutraliseren.

Maar er zijn in de literatuur een stuk of zeven motieven voor het maken van dergelijke afspraken onderkend en de geschetste oplossingen rekenen niet met al die motieven af. Het cruciale motief waar al die oplossingen niet tegen zijn opgewassen, is het motief dat deze week naar boven kwam drijven: Liever werk dan geld. Misschien dat de enquêtecommissie dat tijdens de komende verhoren nog even zou kunnen navragen aan een van de aannemers: “Wanneer wij de door u bepleite oplossingen in ons rapport overnemen en die oplossingen worden vervolgens geïmplementeerd, dan zult u toch nog steeds vooroverleg moeten blijven voeren om te bewerkstelligen dat u en uw collega’s allemaal verzekerd zullen blijven van werk?”
Build for Life