Algemeen

Hoe wonen Vlaamse jongeren en hoe willen ze wonen?

In opdracht van de Vlaamse overheid gingen drie onderzoekers na hoe het zit met de woonsituatie en de woonwensen van de Vlaamse jongeren. Daarvoor baseerden ze zich op de volkstelling van 1991 en op een enquête bij 4 400 jongeren. Bedoeling was te peilen naar eventuele verschillen in woonsituatie tussen jongeren die wonen in de stadskern, de stadsrand, de agglomeratie of op het platteland. Ook werd de jongeren gevraagd naar hun woonwensen. Door realiteit en wens naast elkaar te leggen, ontstond meteen een beeld van hun woonbehoeften.

Uit de – inmiddels enigszins gedateerde – gegevens van de volkstelling 1991 trekken de onderzoekers de volgende conclusies.

  • Eén: de meest kindonvriendelijke buurten zijn te situeren in de 19de-eeuwse wijken van Antwerpen, Brussel en in mindere mate Gent. In deze wijken wonen veel potentiële probleemgezinnen (allochtonen, grote gezinnen, gezinnen met een werkloze vader) in kleine flatgebouwen met vaak maar één slaapkamer, of in oude arbeiderswoningen met gebrek aan comfort.
  • Twee: ook de huisvesting van vooral eenoudergezinnen in hoogbouwappartementen is verre van ideaal.
  • Drie: daarnaast zijn er in landelijke gemeenten veel kinderen die in oude, comfortloze arbeiderswoningen opgroeien. Vooral het zuidwesten van de provincie West-Vlaanderen scoort wat dat betreft slecht.

Woning: veel tevredenheid …
Om deze gegevens te actualiseren, voerden de onderzoekers een enquête uit bij 4 400 scholieren van het eerste en van het laatste jaar middelbaar onderwijs. Daarbij werd om te beginnen gepeild naar de tevredenheid over woning en woonomgeving. Het positieve nieuws is dat 90 % van de jongeren tevreden tot zeer tevreden is over zijn woning. Die tevredenheid berust vooral op de grootte van de woning, op de aanwezigheid van een tuin, op de schoonheid en gezelligheid van de woning en op het beschikbaar zijn van een aparte slaapkamer. Eén op 10 vindt zelfs alles goed aan de huidige woning. Ook als wordt gevraagd wat de jongeren aan de woning zouden veranderen, blijft het verhaal positief. Eén op drie zou helemaal niets wijzigen. Wie wel blij zou zijn met wijzigingen, ziet die vooral in een (grotere) tuin, en in een grotere woning en/of slaapkamer.

… maar specifieke ontevredenheid
Ronduit ontevreden was maar 3 % van de ondervraagden. Maar het grote probleem is dat dit lage cijfer niet verspreid zit over de hele groep, maar te situeren valt binnen duidelijk af te bakenen deelgroepen. Met name eenoudergezinnen in kleine flatgebouwen, probleemgezinnen in kleine flatgebouwen en probleemgezinnen in arbeiderswoningen scoren ver boven het gemiddelde inzake ontevredenheid. Deze groepen - die grotendeels bestaan uit allochtonen met grote gezinnen en uit eenoudergezinnen waarvan het gezinshoofd slechts deeltijds werkt - zijn overwegend terug te vinden in de hierboven opgesomde probleemgebieden: stadskernen en 19de - eeuwse wijken van de steden (met voorop Brussel en Antwerpen), en het zuidwesten van de provincie West-Vlaanderen.

Wat willen jongeren voor hun woning?
Jongeren wensen vooral basiscomfort, een eigen slaapkamer en een eengezinswoning. Het zal u niet verwonderen dat de prioriteiten wel variëren naargelang het type woning waarin de jongere woont. Zo hechten bewoners van een appartement duidelijk meer belang aan de aanwezigheid van een speelkamer of eigen slaapkamer, en aan een goede geluidsisolatie. Wie in een alleenstaande woning woont, kent veel meer belang toe aan de aanwezigheid van een tuin. Basiscomfort blijkt overwegend bij bewoners van een tweegezinswoning/vrijstaande woning op nummer één te staan. Bewoners van een sociale woning zweren bij basiscomfort en een eigen slaapkamer.

Woonomgeving: minder duidelijk
Als gepeild wordt naar de tevredenheid over de woonomgeving, komt een minder eenduidig beeld naar voren. Wie tevreden is, is dat vooral over de rust en de stilte, over het groen en de open ruimte, over de mogelijkheid tot sociaal contact, over het weinige verkeer en over de aanwezigheid van winkels. Als er voor jongeren zaken moeten veranderen, moet in de eerste plaats druk en onveilig verkeer worden aangepakt. Andere prioriteiten zijn, in volgorde van belangrijkheid, meer groen en open ruimte, meer sociaal contact, meer speelruimte, minder lawaai; meer ontspanningsmogelijkheden.
De ontevreden ondervraagden beklaagden zich vooral over de ontbrekende of lamentabele fietspaden, het tekort aan ontspanningsmogelijkheden, het te drukke autoverkeer, het ontoereikende aanbod aan openbaar vervoer, speelruimte, voetpaden en groenvoorziening. Opmerkelijk genoeg zijn jongeren die in een sociale woning wonen minder ontevreden over hun woonomgeving. Alleen fietspaden en veiligheid laten volgens hen wel te wensen over.

Wensen voor de woonomgeving
Wat de wensen voor de woonomgeving betreft, staat veiligheid duidelijk bovenaan, op afstand gevolgd door meer groen en ontspanningsmogelijkheden. Groen is vooral voor jongeren uit buitenstedelijke buurten een prioriteit, inwoners van forensenwoonzones en landelijke gemeenten hebben dan weer meer behoefte aan ontspanningsmogelijkheden. Een heel eigen koers volgen de jongeren in de 19de-eeuwse wijken van de steden: zij wensen in eerste instantie een propere buurt, waar best ook veel meer speelruimte mag zijn. Wie in de agglomeratie woont, ziet dan weer vooral heil in een uitgebreider aanbod aan openbaar vervoer.

Verschillen naargelang stadsgewest
De onderzoekers komen ook tot de conclusie dat er toch significante verschillen in tevredenheid zijn tussen de stadsgewesten. Waar Gentse jongeren aansluiten bij het Vlaamse gemiddelde, scoren Brusselse en in mindere mate Antwerpse jongeren duidelijk lager qua tevredenheid over de woning en de woonomgeving. Vooral het al dan niet aanwezig zijn van een tuin of achteruit hebben in deze twee stadsgewesten een grote impact op de graad van tevredenheid.

Wat willen jongeren in de toekomst?
Hun toekomstige woning zien jongeren als voldoende groot, voorzien van een tuin en met het nodige comfort. De omgeving moet rust en stilte bieden, en beschikken over voldoende groen en open ruimte. Van de ondervraagden wil 40 % per se landelijk wonen – 13 % wil dat onder geen beding. Omgekeerd wil slechts 11 % per se in de stad wonen, terwijl 60 % dat zeker niét wil.

Wat leert ons dat?
Wat leert ons dat alles? De onderzoekers uiten de vrees dat de woonsituatie van de Vlaamse kinderen er de laatste 10 jaar niet is op vooruitgegaan. Ondanks de afname van het aantal kinderen, is er duidelijk een toename van jongeren in de 19de-eeuwse wijken. En juist hier is het aantal kamers beperkt, is er geen tuin of terras, laat het comfort te wensen over. Deze stelling moet wel worden getoetst aan de gegevens, verzameld tijdens de volkstelling van 2001.
Een eerste slotsom van de onderzoekers is dat het beleid gedifferentieerd moet inspelen op specifieke behoeften. Zo wordt voorkomen dat het geld naar de foute groepen stroomt. Een algemene subsidie voor speelpleinen wordt bijvoorbeeld vooral aangevraagd door de rijkere groene gemeenten, zodat de plaatsen en groepen met de grootste behoeften in de kou blijven staan. Of hoe het befaamde Mattheuseffect (wie heeft, zal nog meer krijgen) van wijlen Herman Deleeck eens te meer ook in deze materie speelt …
Ten tweede: de krachtlijnen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) en de woonwensen van jongeren staan soms haaks op elkaar. Om ook in de toekomst de stadsvlucht tegen te gaan, zullen serieuze bewustmakingsacties voor het stedelijk wonen nodig zijn. Ook stellen de onderzoekers vragen bij de idee van de compacte stad, zoals voorgesteld in het RSV. In plaats van verdichting is in grote delen van de stadsgebieden meer publieke en private (speel)ruimte nodig, stellen zij. Dat betekent wel dat de woonfunctie moet worden opgeschoven richting agglomeratie, wat in de groene gemeenten op veel tegenstand zal stuiten.

De studie is door uitgeverij De Boeck in boekvorm gegoten onder de titel “Jongeren en wonen in Vlaanderen. Woonsituatie, woonwensen en woonbehoeften”. De onderzoekers-auteurs zijn Ann Verhetsel (hoogleraar sociale en economische geografie aan de Universiteit Antwerpen – Vakgroep Transport en Ruimtelijke Economie), Frank Witlox (docent economische geografie aan de Universiteit Gent – Vakgroep Georgrafie, deeltijds docent vervoersbeleid aan het Limburgs Universitair Centrum, gastprofessor aan ITMMA) en Nele Tierens (onderzoeksmedewerker aan de Universiteit Antwerpen – Vakgroep Transport en Ruimtelijke Economie). U kunt het boek bestellen per e-mail aan joeri.nys@ua.ac.be , per telefoon op 03 220 40 32, en per fax op 03 220 44 20. De prijs bedraagt, verzending inbegrepen, 35 euro.

Build for Life