Algemeen

Den Botanieken Hof: Groene oase in hartje Antwerpen

Achter een arduinen balustrade met daarop prachtige gietijzeren straatlantaarns uit de 19de eeuw ligt aan de Leopoldstraat in Antwerpen een kruidtuin. Op nauwelijks enkele tientallen meters van de Meir en vlak bij de Bourlaschouwburg is 'Den Botanieken Hof' voor de buurtbewoners en voor veel mensen die in deze omgeving komen winkelen een zeldzame groene oase in het door auto's geteisterde stadscentrum.

De oorsprong van de Antwerpse Plantentuin gaat terug op het Franse Bewind aan het einde van de 18de eeuw toen de Fransen beslisten om in elke departementshoofdplaats een 'Ecole Centrale' op te richten. Daarbij hoorde ook een plantentuin. In de eerste jaren van zijn bestaan werd hij vooral bevoorraad vanuit de tuinen van rijke families en kloosters die gevlucht waren voor de Franse Revolutie. In 1802 werd de Ecole Centrale opgedoekt, maar de tuin bleef bestaan als plantentuin ten behoeve van de apotheek van het St Elizabethgasthuis dat er vlak naast ligt.
De beheerders van het ziekenhuis waren niet echt begaan met hun kruidtuin die dan ook in verval raakte. Maar gelukkig stonden er geregeld medewerkers van het ziekenhuis op die zich het lot van de tuin aantrokken en hem zo goed en zo kwaad als het ging in stand hielden en zelfs uitbreidden.

Achteraan in de tuin ligt een klein vijvertje. De legende wil dat dit een Echelputje, een bloedzuigersputje was dat destijds door het ziekenhuis gebruikt werd om er bloedzuigers te kweken. De bloedzuigers voor het ziekenhuis werden echter ingevoerd uit Frankrijk en in de apotheek in speciale potten in leven gehouden.
De huidige tuin werd in januari 1950 als landschap geklasseerd. Spijtig genoeg was de Orangerie die er oorspronkelijk bijhoorde, op dat ogenblik al gescheiden van de Plantentuin. Het gebouw staat er nog wel, maar alleen de borstbeelden van Linnaeus en de Jussieu en de namen van De L'Escluse, De L'Obel, Van Sterbeeck, Dodoens en Dumortier op de gevel herinneren nog aan de vroegere bestemming ervan. Gelukkig bezit de Kruidtuin nog enkele serres waar tropische en subtropische planten worden gekweekt en waar een uitgelezen cactusverzameling wordt gekoesterd.

Alhoewel de tuin relatief klein is - minder dan 1 hectare - werd er toch een interessante verzameling van meer dan 2.000 verschillende planten samengebracht, waaronder een aantal zeldzame bomen. Rond deze tijd komt de Magnolia tripetala in bloei en over enkele weken ontluiken aan de stekelige takjes van een zeldzaam grote Poncirus trifoliata talloze witte bloempjes. De Poncirus trifoliata is de enige vertegenwoordiger van de citrusfamilie die in ons klimaat winterhard is. Er staat ook een mooie Gingko biloba en een Cercidiphillum japonicum. Maar de nadruk ligt toch op de vaste planten - waarvan vele door de argeloze bezoeker misschien als onkruiden zullen worden beschouwd - en de bolgewassen. Aan de rand van de vijver groeien enorme exemplaren van de Gunnera en bamboes.
Sinds 1996 beschikt de tuin ook over een aparte varenhoek waarin alle inheemse varensoorten werden samengebracht. U vindt er onder meer de Eikvaren, Mannetjesvaren, Koningsvaren, Tongvaren, Brede Stekelvaren, Steenbreekvaren, Dubbelloof en Adelaarsvaren.

Na half mei worden overal in de tuin grote orangerieplanten uitgezet. Alhoewel de Antwerpse Plantentuin nog wel betrokken is bij internationale uitwisselingsprogramma's van zaden, is de wetenschappelijke rol vandaag toch eerder beperkt en is het vooral een aangenaam stadsparkje. Dat alle planten voorbeeldig gelabeld zijn maakt het extra aantrekkelijk om er af en toe eens binnen te lopen en even rond te kuieren.

Van Coudenberghe
In zekere zin kan de Antwerpse Plantentuin beschouwd worden als het laatste restant van de roemruchte botanische geschiedenis van Antwerpen. Lang voor de oprichting van de Plantentuin waren er in Antwerpen namelijk al een aantal beroemde verzameltuinen, zoals die van de drukker Plantijn, maar vooral van apotheker-botanicus Pieter Van Coudenberghe. Van Coudenberghe had in de 16de eeuw in Antwerpen een smaakmakende tuin die algemeen beschouwd wordt als de eerste privé-botanische tuin van Europa. In een reisverslag uit 1567 heeft de in Antwerpen wonende Florentijnse koopman Lodovico Guicciardini het over "il nobil guardino" waar volgens hem wel 400 exotische gewassen groeien.

Van Coudenberghe streefde ernaar om in zijn tuin alle inlandse planten samen te brengen, plus alle nieuwigheden die in die tijd vanuit de nieuw ontdekte streken toestroomden in Antwerpen. In het boek "De Botanica in de Zuidelijke Nederlanden" dat naar aanleiding van Antwerpen 93 verscheen, wordt een gedetailleerd overzicht gegeven van de vele zeldzame planten die Van Coudenberghe in de loop der jaren vanuit heel de toen bekende wereld in zijn tuin had samengebracht. Naast de toen pas bekende aardappel, tomaat en de tabaksplant uit Noord- en Zuid-Amerika, groeiden er tientallen zeldzame planten uit Zuid-Europa en Afrika, zoals de Granaatboom, Pioen, zilverdistel, jasmijn, wilde lupine, cipres, artisjok, komkommer, Judasboom, Agave, gladiolen, Drakenbloedboom, Aristolochia, diverse Euphorbia-soorten, daglelies, enzovoorts. Een aantal planten, zoals ondermeer de schorseneer, de Drakenbloedboom en de Arekapalm groeiden waarschijnlijk voor het eerst in Europa in de tuin van Van Coudenberghe. Ook de tulpen die via Clusius aan het einde van de 16de eeuw in de botanische tuin van Leiden zouden terechtkomen en vandaar heel Nederland zouden veroveren, bloeiden naar alle waarschijnlijkheid voor het eerst rond 1550 in de tuin van deze Antwerpse apotheker. Om zijn vaak niet-winterharde planten te overwinteren in een tijd dat de serres nog moesten worden uitgevonden, had Van Coudenberghe zelf een ingenieus systeem uitgedokterd waarbij zijn tere planten werden opgepot in een ondergrondse ruimte ('hieme in locum hypogeon cum vase deponit', zoals de Duitse botanicus Gesner noteerde na een bezoek aan de tuin).

De tuin van Van Coudenberghe lag buiten de St-Jacobspoort in Borgerhout, toen nog een gehucht van Deurne. Deurne en Borgerhout waren in die tijd wat Brasschaat vandaag is. Waarschijnlijk werd de tuin verwoest tijdens het beleg van Antwerpen door Farnese in de jaren 1584-85 : "Alsdan dede Parma ront-om de Stadt alle graen en groen met den wortel uythaelen om aldus het groot gebrek binnen de Stadt sonder hope te stellen van eenigen troost", zo kunnen we in de kronieken uit die tijd lezen. De toen 65-jarige van Coudenberghe had noch de moed noch de energie om zijn levenswerk te herbeginnen. Zijn tuin verdween voor goed. Zelfs de juiste ligging ervan is niet meer te achterhalen. Alleen een standbeeld in de Antwerpse Kruidtuin herinnert nog aan deze B.A. (Belangrijke Antwerpenaar).

Eerste prijs
We kunnen het ons vandaag misschien nog nauwelijks voorstellen, maar Vlaanderen, en dan vooral de streek rond Antwerpen, was in de zestiende eeuw een wereldcentrum van de tuincultuur. "In deze streek worden meer soorten en variëteiten van planten, struiken en bomen aangetroffen dan in het oude Griekenland, het wijde Spanje, Duitsland, Engeland, Frankrijk en het gecultiveerde Italië of enig ander naburig land of gewest," zo schreef de Vlaamse botanicus Mathias Lobelius in de voorrede tot zijn Plantarum seu stirpium historia, dat in 1576 verscheen bij de Antwerpse drukker Christoffel Plantijn. "Hoewel het noordelijk klimaat minder geschikt is om tal van planten te kweken omwille van de strenge kou en de lange winters, de aanhoudende stormen die het land geselen en (bijkomende) teisteringen, is de werklust, de stiptheid en de volhardende zorg van de bewoners om de tere planten te behoeden tegen de voormelde omstandigheden evenwel zo groot dat nergens ter wereld een plant kan gevonden worden die niet hier met nieuwe middelen wordt geteeld en op voortreffelijke wijze gecultiveerd door het onverdroten labeur en de onvermoeibare arbeid van voortreffelijke en aanzienlijke lieden die hiervoor geen kosten sparen," aldus Lobelius. "Daarom zou ik niet ten onrechte de eerste prijs voor het ontwikkelen van de plantkunde, de belangrijkste wetenschap die past bij de grootste geleerden, aanbieden aan de Belgen."

Lobelius spreekt in zijn boeken onder meer over de tuinen van Filips van Marnix, heer van St Aldegonde, Jan van Hoboken, stadsgriffier van Antwerpen, en Marie de Brimeu, prinses van Chimay en hertogin van Aarschot, waar in 1581 reeds tulpen en frittilaria's bloeiden, twee bollen die toen nog maar pas bekend waren. Ook tal van andere Antwerpse prominenten, zoals een Plantijn, hadden in en om de stad een tuin waar ze onder meer tulpen kweekten. In de tweede helft van de 16de eeuw lagen er rond Antwerpen minstens een 370 'heerlijkheden' of 'Huyssen van Playsantie', buitenverblijven met tuin van de rijke Antwerpse burgerij.
Met de val van Antwerpen in 1585 en de leegloop van Vlaanderen naar Nederland, ging ook de botanische faam van de Zuidelijke Nederlanden teloor. Beroemde botanici zoals Dodoens, Clusius en Lobelius weken uit naar het buitenland. Clusius kwam bijvoorbeeld in Leiden terecht waar hij de befaamde (en nog steeds bewaarde) botanische tuin aanlegde en samen met Plantijn en de humanist Justus Lipsius de basis legde voor de Nederlandse bloembollencultuur. Lobelius bracht het tot hofbotanicus van de Engelse koning James I, en lag mee aan de basis van de beginnende Engelse botanische school.

In het begin van de 17de eeuw kenden de Zuidelijke Nederlanden een (kortstondige) economische en culturele bloeiperiode onder het bewind van de Aartshertogen Albrecht en Isabella. Tuinen vormden opnieuw een belangrijk aspect van die economische en culturele boom. De rijke adel en in hun zog de rijke ambtenaren en handelaars die zich aan die adel spiegelden om hun nieuwe status te bezegelen, besteedden fortuinen aan hun paleizen en tuinen. Veel van de beroemde tuinen uit Nederland, Engeland en Frankrijk - zoals de tuinen bij de koninklijke paleizen van Het Loo, Hampton Court en Versailles - dateren van later en zijn mede geïnspireerd op wat in die periode in België werd gerealiseerd. Uit die tijd dateert onder meer de (gerestaureerde) tuin bij het Rubenshuis.

Misschien komt er ooit nog wel een tijd dat men dit rijke botanische verleden voldoende belangrijk zal vinden om het gedetailleerd in kaart te brengen én bekend te maken, bijvoorbeeld door er een museum aan te wijden
Build for Life