Architectuur

Bouwkunst en de Nieuwe Orde

Bouwkunst en de Nieuwe Orde
Architecten zijn ook maar mensen, we moeten ze in geen geval idealiseren of verheffen boven de mensheid. Is architectuur een uiting van macht, van status en ideologie? Deze discussie is nog lang niet ten einde. Voor sommige architecten verliep de Tweede Wereldoorlog – althans in Nederland- niet geheel rimpelloos. Recent verscheen een uitgebreide studie van David Keunig over Bouwkunst en de Nieuwe Orde. Collaboratie en berechting van Nederlandse architecten 1940-1950.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er in Nederland weinig gebouwd, afgezien van verdedigingswerken. Daardoor wordt deze periode in veel architectuurgeschiedenissen min of meer overgeslagen. Dat betekent echter niet dat er niets gebeurde. De Duitse bezettingsmacht installeerde de Nederlandsche Kultuurkamer, die onder andere de opdracht kreeg om de architectuur op nationaalsocialistische leest te schoeien. Het ging daarbij niet alleen om de ideologische aspecten van het vak maar ook om de praktische, zodat de Bond van Nederlandse Architecten opgeheven zou kunnen worden. In het kielzog van de machtsstrijd die zich ontspon, ontstonden verschillende ideeën over een nieuwe architectuur.

Bestel dit boek:


Naming en shaling

Bouwkunst en de Nieuwe Orde richt zich op architecten die werden aangeklaagd, en vaak veroordeeld, wegens collaboratie. Net als alle andere Nederlanders konden zij worden berecht via het Bijzonder Strafrecht. Voor ‘lichtere’ gevallen werd een Ereraad voor Architectuur opgericht, waarin vakgenoten het gedrag van collega’s moesten beoordelen. Hoewel dit werk van naming en shaming achteraf alom als een mislukking werd beschouwd, hebben de uitspraken grote invloed gehad op de beeldvorming over de betrokkenen. De reputaties van een hele generatie architecten werden erdoor gered of gebroken.

Naoorlogse reacties

H.Th. Wijdeveld, oprichter en redacteur van het spraakmakende tijdschrift Wendingen, is het bekendste voorbeeld van een architect die gezien wordt als ‘fout’ in de oorlog. Maar hoe ‘fout’ Wijdeveld nu precies geweest is, was niet bekend, totdat onlangs het boek Bouwkunst en de Nieuwe Orde verscheen van David Keuning. In dit proefschrift over collaboratie en berechting van Nederlandse architecten in de periode 1940-1950 ontrafelt Keuning deze casus met grote precisie en besteedt hij bovendien in de epiloog veel aandacht aan de naoorlogse reacties op het oorlogsverleden van Wijdeveld. Deze blijken zeer wisselend te zijn geweest. Enerzijds was er de erkenning van zijn kwaliteiten, die al in 1953 resulteerde in een overzichtstentoonstelling van zijn werk in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Deze tentoonstelling besteedde echter geen aandacht aan Wijdevelds oorlogsverleden en ook in de recensies werd er niet op ingegaan. Een reden daarvoor geeft Keuning niet, maar men wilde wellicht het feestje niet bederven, of waarschijnlijker, men wist gewoonweg niet wat Wijdevelds houding in de oorlog precies was geweest. Dat gebeurde wel in 1965, toen Nic. Tummers, beoogd biograaf van Wijdeveld, in een artikel in het Bouwkundig Weekblad het oorlogsverleden van zijn onderwerp omfloerst en vergoelijkend ter sprake bracht. Dat was tegen het zere been van K. Wiekart, de architectuurmedewerker van Vrij Nederland, die Tummers verweet zoveel vragen open te laten dat het speekwoord ‘waar rook is, is vuur’ hier meer dan ooit opgeld deed. Maar zoals nu te lezen valt in Bouwkunst en de Nieuwe Orde, bleek ook Wiekart niet op de hoogte te zijn van Wijdevelds lotgevallen in en na de oorlog.

Ook interessant