Architectuur

Beeldende kunst en (interieur) architectuur

Bij het ontwerpen en inrichten van woningen lijkt de rol van de interieurarchitectuur als onafhankelijke discipline uitgespeeld, zo betoogde architect en interieurarchitect Han de Kluijver in Cobouw. Nieuwe kansen voor de interieurarchitectuur liggen in samenwerking met de architectuur, zo stelde hij. Maar er zijn nog meer mogelijkheden. Ook een verbond met de beeldende kunst en het zich bezighouden met de inrichting van de publieke ruimte kunnen de interieurarchitectuur nieuwe impulsen geven.

De notie interieur is voortdurend in ontwikkeling. Daardoor is zij geen monoliet van kennis, methoden en technieken, maar ontplooit zij zich als een diffuus stelsel van ontwerpbenaderingen en –houdingen. Interieurarchitectuur is een vak met in potentie een enorme breedte. Afgezien van het inrichten van de binnenruimte liggen er dan ook grote kansen in samenwerking met beeldende kunst en met inrichters van de openbare ruimte.

De hedendaagse beeldende kunst manifesteert zich in toenemende mate als proces, als interactie tussen kunstenaar en publiek, als bewustmaking van onze maatschappelijke werkelijkheid. Ze leidt lang niet altijd tot een concreet product dat de tand des tijds doorstaat.
Een aanzienlijke groep kunstenaars is niet meer uit op de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Voor hen geldt het l’art pour l’art principe niet perse meer als leidend motief. Deze ontwikkelingen maken het verschijnsel beeldende kunst in de openbare ruimte moeilijk benoembaar. Op dat punt kan de interieurarchitectuur helderheid verschaffen: deze betrekt immers veel meer de omgeving in haar ontwerpen. De conclusie lijkt gerechtvaardigd het onderscheid tussen beeldende kunst, (interieur)architectuur en de inrichting van de buitenruimte zoveel mogelijk op te heffen. De architectuur kan in dat proces een leidende rol spelen. Aan de hand van enkele willekeurige voorbeelden uit verleden en heden – en uit de eigen praktijk – laat ik zien hoe dat in zijn werk ging en kan gaan. We gaan terug in de tijd naar het begin van de twintigste eeuw. In de Amsterdamse School besteedden de architecten bijzondere aandacht aan het uiterlijk van hun bouwwerken.
Op instigatie van architect Cuypers en van een eigen gezicht voorzien door Berlage ontstaat in de periode 1910 - 1930 de zogenoemde gebonden sculptuur. Beeldhouwers zochten aansluiting bij de architectuur met als resultaat bouwbeeldhouwwerken ter versiering of vervolmaking van gebouwen, bruggen en andere stedelijke architectuur. Maar wel met een eigen expressie, een dikwijls symbolische lading en op een kwalitatief hoog peil.
Het samengaan van architectuur en beeldende kunst werd steeds meer opgevat als een versmelting, waarbij het kernpunt de expressie van de ruimte is. Daarin school voor de kunstenaar tegelijkertijd het probleem dat hij in een soort artistieke spagaat gebracht kon worden. Enerzijds wilde hij natuurlijk werk met een eigen expressie scheppen, individueel, subjectief en gesloten.
Anderzijds was er de eis van objectiviteit, begrijpelijkheid en openheid, omdat het kunstwerk immers deel ging uitmaken van de openbare ruimte. Het gevaar van oppervlakkige, nietszeggende decoraties lag dus op de loer. Eén van de weinigen die schijnbaar moeiteloos tussen de klippen doorzeilde, was de stadsbeeldhouwer Hildo Krop. Hij produceerde vanaf 1916 honderden beeldhouwwerken voor de stad, die precies die eigenschappen bezaten waardoor ze niet banaal decoratief, maar ook niet elitair ontoegankelijk waren.
Een veel recenter voorbeeld van samengaan van beide disciplines, waarbij ook de derde – de inrichting van de openbare ruimte – een rol speelt, is de watertoren van de Portugese architect Alvaro Siza uit 1988. Dit waterreservoir, ongeveer 30 meter hoog, torent uit boven het campusterrein in het Portugese Santiago. De toren steekt fraai af tegen de lucht en markeert tevens de grens tussen de campus en de aangrenzende moerassen.

Sculptuur
Hoewel uiterst functioneel en sober van opzet, straalt het ontwerp van Siza de kracht uit van een abstracte sculptuur. Dat komt met name door de verbinding die hij heeft weten te bewerkstelligen met de omgeving. De ondersteunende structuur van het waterreservoir bestaat uit een platte en een cilindervormige opbouw. De platte zijde verbindt de toren direct met de zijkant van de aangrenzende galerie, terwijl de pijpvormige constructie terugkeert in de kolommen op de hoek van hetzelfde gebouw.
Siza maakte een kunstwerk van een gebouw dat slechts onderdeel is van een waterleidingsysteem, zonder toevoeging van nutteloze ornamenten. Voor zijn ontwerp ging hij uit van het meest voor de hand liggende, liet er zijn conceptuele gevoel op los en schiep een krachtig architectonisch element, waarvan de vormen en afmetingen perfect ondersteund worden door het gebruik van gewapend beton.
Dan twee voorbeelden uit eigen ervaring. In opdracht van de gemeente Brielle maakte ik een ontwerp voor de aankleding van een nieuwe rotonde op de gemeentegrens. Uitgangspunt was de idee dat rotondes zo’n beetje de laatste oases van leegte zijn in een overvolle en vaak onesthetisch ingevulde openbare ruimte. Ideaal terrein dus voor de beeldende kunst en de (interieur)architectuur. De kunstenaar moet zich echter wel realiseren dat de passant in de rol van toeschouwer gedwongen wordt. Blijft hij zijn eigen autonome gang gaan, dan is de rotonde niet veel meer dan een sokkel voor zijn kunstwerk. Het was dus zaak te komen tot een kunstwerk dat een sterke eigenheid bezit, maar toch veel mensen zou aanspreken.

Tijdelijk
Uiteindelijk kwam ik tot een ontwerp, gebaseerd op een paradox. Een muur in twee delen, in een hoek ten opzichte van elkaar geplaatst. Door de opening kan de aankomende automobilist de rotonde passerend de stad in een veranderend perspectief zien liggen. De referenties aan de geslotenheid van de vestingstad en tegelijkertijd de openheid die bij een welkomstgebaar hoort, kwamen blijkbaar bij het stadsbestuur niet over, want het plan werd afgeblazen. In de dorpskern van Zuidland realiseerde ik vorig jaar samen met beeldend kunstenaar Peter Bremers een gedenkteken voor de watersnoodramp van 1953. Deze Korenaar is denk ik een geslaagd voorbeeld van een synthese tussen (glas)kunstenaar en architect, waarbij de inrichting van de buitenruimte een prominente rol speelde. Constructie en creatie gaan hier harmonieus samen in een object dat een aantal opmerkelijke antithesen symboliseert: het alles verzwelgende water tegenover het herwonnen land, de verwoestende natuur tegenover het zonlicht dat vruchtbaarheid en voorspoed brengt.
Tenslotte een klein voorbeeld van de wijze waarop kunst kan opgaan in haar omgeving, zodat er niets meer aan hoeft worden toegevoegd. Ik doel op het werk van de Britse landschapskunstenaar Andy Goldsworthy. Met behulp van steen of hout transformeert hij de natuurlijke omgeving, accentueert de organische structuur en speelt met gedachten over eeuwige verandering. Ook zijn werk is grotendeels tijdelijk: wat uit de natuur gehaald is, zal er zich vroeger of later weer invoegen.
Han de Kluijver is architect en directeur-eigenaar van HDK Architecten in Rotterdam.