Architectuur

Bob van Reeth; Herinnering aan wat nooit heeft bestaan

De vlaamse architect, hoogleraar en stedenbouwkundige Bob van Reeth ontwerp voor het leeuwendeel voor Nederlandse opdrachtegevers. In Vlaanderen is hij tevens bouwmeester, de eerste in de geschiedenis. 'Het balangrijkste inzicht van de afgelopen eeuw is dat gebouwen en steden het milieu geweld aan doen; Dit is onhoudbaar. Culturele duurzaamheid is dé onwerpopgave voor de komende jaren. Een duurzaam gebouw is een gebouw dat is ontworpen voor onvoorspelbare gebeurtenissen. Een gebouw moet worden gemaakt om te veranderen.'

Bent u als bouwmeester het vleesgeworden geweten van de Vlaamse architectuur?
“In zijn geheel niet. De bouwmeester is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het patrimonium van de Vlaamse overheid, niet voor de algemene architectuur. De bouwmeester dient de overheid bewust te maken van haar taak en verantwoordelijkheid als bouwheer (opdrachtgever; red.). Hij moet opdrachtgevers en instanties begeleiden bij de keuze van het juiste ontwerp en de passende architect. Het is voor mij als architect goed om aan de andere kant van de tafel te zitten, je legt andere accenten.”

NA HET WONEN
Zoals het een beroemd ontwerper betaamt, heeft ook Van Reeth flagrante visies op zijn naam staan. Hij geldt als een voorvechter van duurzaam bouwen. En misschien wel nu meer dan ooit. Voor een architect zijn de belangrijkste condities tijd en plaats, aldus Van Reeth. ‘Duurzame stedenbouw, duurzame architectuur, culturele duurzaamheid lijken mij de ontwerpopgave voor de komende jaren. Dat maakt het ontwerpen nog boeiender. (…) De meest ecologische woning is de woning die nooit werd gebouwd. (…) Nog teveel wordt architectuur verward met het in gereedheid brengen van een programma van eisen, met het inrichten van het wonen, het thuis zelf. Wat wij moeten maken is wat er na het wonen kan worden achtergelaten. (…) Slopen is niet duurzaam.’ Aldus Bob van Reeth in zijn voordracht op de Nationale Dubo Dag in België, vorig jaar.

U geldt als pleitbezorger van wat u noemt ‘monumentale architectuur’.
“Ik wil dat we nu projecten bouwen, die binnen vijftig jaar op de monumentenlijst kunnen komen te staan. Ik heb alles geleerd uit de geschiedenis, zoals iedereen. Iedere stad, die reclame wil maken om toeristen te trekken, zet foto’s van oude gebouwen op een folder. De steden staan vol met gebouwen, die anders worden gebruikt dan waarvoor ze ooit bedacht zijn. De culturele duurzaamheid van de architectuur ligt mij zeer na aan het hart.
Ik zeg al 25 jaar dat de architect intelligente ruïnes moet bouwen.
In België denkt iedereen bij architectuur aan zijn woning. Maar architectuur gaat in eerste instantie over de publieke ruimte. Architectuur bestaat uit verschillende lagen en verschillende tijdsomlopen. De stedenbouwkundige footprint is eeuwig; ik vind dat het casco en de huid van een gebouw vierhonderd jaar moeten meegaan. Voor de installaties in een gebouw staat dertig jaar, de indeling van een gebouw vijftien jaar. Voor de afwerking van een gebouw geldt vijf jaar - dit is allemaal interieurarchitectuur. Iedere architect heeft een maatschappelijke rol van betekenis: het gebouw maakt de publieke ruimte, waarbij de opdrachtgever ons een alibi verschaft. Men ervaart deze visie als vernieuwend, met name ook in Nederland.”

Intelligente ruïne
Door AWG Architecten ontworpen werken gaan vierhonderd jaar mee?
“Elk gebouw, dat door ons bureau de laatste 25 jaar is ontworpen, kan in de toekomst op een andere manier worden gebruikt, anders dan met het alibi waarmee ze oorspronkelijk zijn verwezenlijkt. Dat zegt veel over de materialen, de structuur, de hoogte van gebouwen. Datgene waarvan je de meest pijn hebt als je ertegenaan loopt – dat noem ik de intelligente ruine. In deze opzet is vaak plaats voor een hellend dak, maar niet altijd: architectuur heeft alles te maken met context, dus met plaats en tijd, zoals gezegd. In ieder geval gaat een hellend dak het langst mee. In Nederland vraagt men mij: waarom maakt u een hellend dak? Ik antwoord altijd: dan kan het water er makkelijk aflopen. Een hellend dak past in de typologie van een huisje. De bouwmeester in mij zegt: het beleid moet er zorg voor dragen dat er integrale projecten worden gebouwd. Maak gebouwen die energie produceren in plaats van consumeren. Dat zit er natuurlijk niet in bij iedere opdracht. Maar dat wil niet zeggen dat je het niet moet blijven nastreven op allerlei manieren. En dan hoef je niet blindelings te wenden tot high tech-systemen. Een boom kan uitstekend als zonwering dienst doen.”

Zo’n 85 % van de opdrachtgevers van uw bureau zijn Nederlandse bedrijven en organisaties. Kunt u dat verklaren?
“Wij hebben vrij veel ervaring in het luisteren naar opdrachtgevers, bouwheren. We hebben een groot respect voor bouwheren, omdat wij vinden dat zij voor de architect de belangrijkste partij in het bouwbedrijf zijn. Bouwen in België komt vooral neer op het bouwen van privé-woningen. Dus moet je telkens goed luisteren naar de opdrachtgever. Die luisterbereidheid behouden we als we werken voor investeerders en ontwikkelaars. Wellicht verlopen processen daarom gemakkelijker, bijvoorbeeld in tegenstelling tot een jonge architect met een heel andere reflex. Je bent getraind in strategieën om per opdracht het beste eruit te halen, ook al ondervind je tegenwerking. Je stelt je soepel op als er iets aan een ontwerp moet worden aangepast. Dit hoor ik letterlijk van opdrachtgevers. In de tweede plaats hebben wij een grote gevoeligheid voor de stad. De moeilijkste plekken gaan ons het beste af. Dus: hoe geconcentreerder een stadscentrum is, hoe liever dat wij het doen. Neem de Warmoesstraat in Amsterdam; daar hebben we individuele woningen gebouwd ter vervanging van krotten. Het was gecompliceerd, men was daar al twintig jaar mee bezig. Het mooie van Nederland is dat een succes direct wordt gehonoreerd. Een geslaagd project leidt direct tot telefoontjes met nieuwe opdrachten. Op dit moment hebben we zo’n zeventig projecten in Nederlandse steden.”

Wat frustreert u in uw werk het meest?
“De politiek. De moord op Pim Foruyn heeft een ommekeer naar een duale samenleving teweeggebracht. Een bouwproces, dat al drie jaar liep, werd achteraf, niet gehinderd door enige kennis en cynisme, zomaar van de baan geveegd. Als na drie jaar van adviseren en vergunningen aanvragen de bouwaanvraag loopt, wordt het gewoon weggeknipt. Dat is onbehoorlijk bestuur. Verder ben ik niet zo gauw gefrustreerd: ik vind dat een bouwheer het de architect zo moeilijk mogelijk moet maken. Daar komen de beste dingen uit.”

CONTEXTUEEL KOKEN
Waar haalt u inspiratie vandaan?
“Door constant met architectuur bezig te zijn te denken, te praten, te evalueren, les te geven, dingen te schetsen en te schrijven. De geschiedenis, uit alles wat voor ons is geweest, inspireert mij. Het aardige van dit vak is dat je je nooit als een toerist door een stad beweegt. Je analyseert constant hoe een stad in elkaar zit. Je kijkt naar gebouwen alsof je ze zelf gemaakt hebt. Mijn grote hobby is koken. Ik doe het sinds het bouwmeesterschap veel te weinig. Vroeger toen ik hier woonde en werkte, liep ik tussen het werk door even de markt op, om er rond te snuffelen. Koken is ontwerpen: zonder een plan naar de markt gaan en zien wat er is. Ook dat is contextueel: als het aspergetijd is moet je niet aan witlof beginnen. Tegenwoordig wordt alles het hele jaar door gekweekt. Maar hopscheuten niet bijvoorbeeld, dat is een prachtige groente die je maar twee weken per jaar kunt krijgen. Heerlijk met een gepocheerd eitje. Van wat er is maak je een combinatie, dat doet een architect ook.
Koken heeft mij veel inspiratie gegeven: ik dook een klein uurtje in de keuken om wat voor te bereiden. Dat was het enige moment waarop ik alles, wat ik aan mijn hoofd had, even kwijt raakte. Dat was ook met enige moment dat ik niet rookte, terwijl ik toen goed was voor drie pakjes per dag.”

Wie is uw grootste inspiratiebron?
“Ik heb altijd gezegd dat ik architectuur van Bob Dylan heb geleerd. Toen ik net was afgestudeerd heeft een architectuurcriticus mijn werk vergeleken met dat van Dylan, als een soort van folkmuziek. Ook ik wilde mijn werk maatschappelijk funderen. Wij geloofden natuurlijk helemaal niet wat ons in het onderwijs werd geleerd, dus gingen we zelf op zoek. In die tijd was ik op zoek naar de achterkant, naar waar mensen zelf bouwden, ik zocht naar de poëzie van het verkeerde gebruik. Ik geloofde bijvoorbeeld niet dat je het wonen kon reduceren tot een woning. Er is een woonkamer, een keuken, een slaapkamer een gang. Wonen is een werkwoord, dus zou je alles in werkwoorden moeten vastleggen. Ik heb zelfs een paar jaar etymologie gestudeerd om uit te zoeken waar de woorden vandaan kwamen, waar ze oorspronkelijke voor stonden. Dat was boeiend. Je was jong en je wilde wel wat... Mijn favoriete song van Bob Dylan is trouwens Forever Young.”

BOUWMEESTER BOB VAN REETH
Bob Van Reeth (1943) staat sinds de jaren zestig bekend als de belangrijkste vernieuwer van de architectuur in Vlaanderen. Hij omschreef zijn gebouwen in de woorden van de dichter Herman De Coninck als ‘herinneringen aan wat nooit heeft bestaan’. Na zijn studie in richtte hij samen met Jean-Paul Laenen en Marcel Smets Krokus 1 op, een ‘werkgroep voor de rehabilitatie van de stedelijke omgeving’. In 1976 werd de groep geselecteerd voor de Biënnale van Venetië. Later volgde Krokus 2, een ‘werkgroep voor de studie van de revaluatie van het centrum van Overijse’. In 1982 startte Van Reeth de ArchitectenWerkGroep (AWG), die hij in 1987 omvormde tot een coöperatieve vennootschap. In 1985 werd een overzichtstentoonstelling aan zijn werk gewijd door de Universiteit van Gent. Daarna volgden de exposities elkaar op, onder meer in Berlijn, Moskou, Praag, Sao Paolo en Buenos Aires. In het begin van de jaren ’90 voerde hij zijn eerste overheidsopdracht uit, gevolgd door een reeks van grootschalige complexen, onder meer in de sector van de huisvesting, vooral in Nederland. Bob Van Reeth ontving in 1983 de Eugene Baie Award voor architectuur; hij werd laureaat in de Internationale Competitie Casino Oostende (1994) en won de Utrechtse Archinorm Urban Embellishment Award (1998). Van Reeth mag zich de eerste Vlaamse bouwmeester noemen; tevens is hij lid van de Belgische Koninklijke Academie voor Wetenschap, Literatuur en de Schone Kunsten.