Vastgoed

2 van de 3 bedrijven in de landbouwzone zijn niet-agrarisch

Gebied bestemd voor agrarische activiteit wordt in Vlaanderen behalve voor feitelijke landbouw ook in toenemende mate gebruikt door niet-agrarische economische activiteiten. Naar schatting 64% van alle ondernemingen binnen het agrarische gebied zijn al niet-agrarisch. Onderzoekster Anne Verhoeve: ‘Niemand besefte tot nu toe dat dit fenomeen zo groot is..De officiële statistieken onderschatten de diversiteit in landgebruik op het Vlaamse platteland. Het werkelijke landgebruik op het platteland bestaat uit meer dan enkel landbouw, bos en natuur. In de agrarische gebouwen vestigen zich zienderogen andere economische activiteiten..’

Uit de analyse van de wettelijke status van de niet-agrarische economische activiteiten blijkt dat 85% van de geïnventariseerde activiteiten niet conform de huidige ruimtelijk ordeningsregelgeving zijn. Slechts 15% wordt vergunbaar geacht. ‘Onderzoek en beleid worden uitgedaagd door deze sluipende autonome landgebruiksverandering.‘

Van monofunctionele naar multifunctionele realiteit op het Vlaamse platteland

Uit eerder onderzoek was al bekend dat 10% van de Vlaamse grond bestemd voor landbouw (in totaal is dat 750.000 hectare) in de praktijk wordt gebruikt voor niet-agrarische activiteiten. De grootste oppervlakte daarvan, 9 van de 10%, vloeit naar functies als verpaarding, vertuining en bebouwing. 1% van de agrarisch-bestemde grond (goed voor ongeveer 7900 ha) wordt ingenomen door niet-agrarische ondernemingen.

In oppervlakte lijkt dat een beperkt fenomeen. In aantal bedrijven allerminst: in het agrarisch bestemd gebied zijn de niet-agrarische ondernemers veruit in de meerderheid tegenover de agrarische bedrijven. De verhouding ligt op 36% agrarische bedrijven tegen 64% niet-agrarische economische activiteiten. Het aantal professionele landbouwbedrijven verminderde de laatste 10 jaar met liefst 30%.

Anna Verhoeve: ’Voor het eerst hebben we een goed zicht op de aantallen en de aard van de individuele initiatieven die zonder officiële bestemmings- of functiewijziging een niet-agrarische onderneming uitbouwen op agrarisch bestemd domein. De sluipende ongecontroleerde urbanisatie komt bovenop de officieel gekende areaalverliezen ten gunste van woninguitbreidingen, industrie en natuur en overtreft die in oppervlakte en snelheid. Vaak gaat het wel om de boeren zelf of hun familie die zich vestigen als grondwerker, schrijnwerker, garagist of tuinaanlegger.’

De reden waarom de verschuiving en toenemende verscheidenheid ongemerkt plaatsvond is te vinden in de conventionele en hoofdzakelijk sectorale dataverzamelingsmethodes. Die brachten de functionele veranderingen van landbouwgebouwen en -grond niet in kaart. Dit onderzoek ontwikkelde een data-integratiesysteem waarbij een economische databank gekoppeld kon worden aan ruimtelijke data binnen een geografisch informatiesysteem. Het doorvoeren van functionele en ruimtelijke filters liet toe een inventaris op te stellen van alle niet-agrarische economische activiteiten die gevestigd zijn binnen zones bestemd voor professioneel landbouwgebruik.

Profiel van de niet-agrarische economische activiteiten op het platteland

In de 35 rurale gemeenten die in detail werden onderzocht zijn er in totaal 1530 niet-agrarische economische activiteiten geïdentificeerd. Daarvan behoorde één derde tot de industriële sector (hout- en metaal bewerking of voedselverwerking), twee derden tot de dienstensector (kantoren, paramedische praktijken, architectenbureaus, kinderdagverblijven…).

Er bestaan 7 motieven om als niet-agrarische ondernemer te kiezen voor agrarisch bestemd gebied.
  1. Boer verbreedt voor meer inkomenszekerheid. Door hun landbouw activiteiten uit te breiden met een niet-landbouw activiteit trachten landbouwers hun inkomenszekerheid te vergroten.
  2. Familielid maakt gebruik van beschikbare ruimte. De boerenzoon of –dochter, die niet de ambitie hebben om het landbouwbedrijf verder te zetten zien de beschikbare ruimtes als om hun niet-agrarisch bedrijf te starten, bv schrijnwerkerij, metaalbewerker.
  3. Bedrijf evolueert gradueel van landbouw naar niet-landbouw activiteit. Verschillende landbouw (verwante) activiteiten evolueren geleidelijk naar niet-landbouwactiviteiten. Een gewiijzigde vraag zorgt voor een verschuiving van de inzet van dezelfde machines en expertise, bv van het uitvoeren van mest naar rioolontstoppingsbedrijf, of aardappeltransport naar algemeen transport.
  4. Ondernemer woont en werkt op dezelfde plek. Op zoek naar een plek om te wonen en te werken, wijken veel ondernemers uit naar een landelijke locatie. Een typisch voorbeeld hiervan zijn de aannemers, die wat ruimte nodig hebben om materiaal en machines te stockeren, maar evengoed meubelrestaurateurs, kinderdagverblijven of verschillende soorten kantoorfuncties (bv. architectenbureau).
  5. Startende ondernemer ondervindt te hoge drempel voor KMO-zone. Ondernemers geven ook aan dat het beschikbare aanbod op bedrijveneterreinen te groot of te duur is.
  6. Ondernemer gebruikt rurale idylle als onderdeel van bedrijfsvoering. Voor een bepaalde groep van ondernemingen is het opzoeken van de plattelandsrust cruciaal, denk maar aan de wellnessboerderijen en yogacentra.
  7. Bepaald soort onderneming wordt systematisch geweigerd op bedrijventerrein. Tot slot is er een groep van ondernemingen die aangeven dat ze ondanks herhaaldelijke aanvragen om een plek op een bedrijventerrein te kunnen verwerven, systematisch geen toewijzing krijgen. Met relatief lage tewerkstellingsgraad voor een grote oppervlakte zijn dit omwille van beperkte belastingsinkomsten niet de meest graag geziene ontwikkelingen.

Conclusie

Het fenomeen ‘niet-agrarische economische activiteit in landbouwgebeied’ is met deze studie goed onderbouwd. Om de verdere evolutie te kennen is er behoefte aan meer en aan een andere soort dataverzameling. De cijfers en studiegegevens zijn een stevige basis voor visievorming en een efficiënter plattelandsbeleid, met tegelijk een debat over handhaving en de wenselijkheid van deze activiteiten. Er tonen zich kansen tot integratie van zowel landbouw, ruimtelijke ordening als economisch beleid. Een breed debat dringt zich op over hoe verschillende geplande en ongeplande landgebruiken het toekomstig veranderende platteland vorm kunnen geven.

In elk geval reikt de beleidsuitdaging volgens de onderzoeker verder dan het beter toepassen van de letter van de wet. Anna Verhoeve: “Uit de profielen van niet-agrarische economische activiteiten blijkt al dat een simpele reactie als ‘Ze moeten hier weg want ze horen hier niet’ té categorisch is. Het wordt een uitdaging om in het vernieuwde omgevingsbeleid van de Vlaamse overheid na te denken over oplossingen, grenzen en een kader waarmee de gemeenten maatgericht kunnen sturen. Sommige actoren pleiten voor een ‘voor wat, hoort wat’ -beleid, waarbij deze niet-agrarische private investeringsdynamiek wordt aangegrepen om het platteland te sturen richting meer ruimtelijke kwaliteit. Anders gezegd, dat deze functies enkel toelaatbaar mogen zijn wanneer ze een maatschappelijke meerwaarde creëren.”

Ook interessant