Architectuur

Wonen. Bouwstenen voor een habitologie

Er gaat geen week voorbij of het wonen komt aan bod in de nieuwsmedia. Daarbij mogen we ook niet vergeten dat we nog steeds de gevolgen dragen van de grote bankencrisis van 2007-2008. En die had alles met het wonen te maken. Die ingrijpende crisis werd immers veroorzaakt door een immorele speculatie op de huizenmarkt in de Verenigde Staten van Amerika. Ook in Vlaanderen blijft het wonen zelf teveel in de schaduw van het wilde marktdenken. De greep van de geldspeculatie op de huizenmarkt in Vlaanderen is gelukkig niet zo erg als in de VS. Toch is die voelbaar. En via de vluchtelingencrisis waarmee heel Europa werd geconfronteerd, stond in 2015 het wonen opnieuw op de voorpagina’s van de kranten en de nieuwswebsites, een confrontatie die nog niet voorbij is en waarvan de gevolgen nog ver in de toekomst zullen reiken.

Het fenomeen wonen is een dagelijks fenomeen waarmee iedereen bezig is. Wonen is zo gewoon dat het ongewoon is, alleen blijven we daar niet dikwijls bij stilstaan. De druk die uitgaat van de actuele problemen versterkt nog de afwezigheid van een grondige reflectie over het wonen. De aandacht gaat naar huizen en appartementen, de hardware van de woningbouw, en zelden of nooit naar de software ervan. Het kan ook anders. Dat bewijst het recente boek Wonen dat bij Acco verscheen onder de redactie van De Bleeckere en Windmolders, allebei verbonden aan de opleiding architectuur van de faculteit architectuur en kunst van de universiteit Hasselt. Het is decennia lang geleden dat in het Nederlandse taalgebied het wonen zelf nog op de boekenplank kwam te liggen.

Twee karakteristieken maken het boek uniek. Vooreerst brengt het boek de reflectie en het concrete werkdomein van het wonen samen, twee elementen die veelal gescheiden blijven. Ten tweede, nooit eerder verscheen in Vlaanderen en Nederland een kritische verwerking van de belangrijke fenomenologie van het wonen, verbonden met een concreet model van ontwerpend onderzoek, waar alle architectuuropleidingen in Vlaanderen en Nederland op zoek naar zijn, en met een concrete uitwerking van een vernieuwend woonconcept voor Vlaanderen en Nederland. Al die elementen dragen bij tot een eerste ontwikkeling van een volwaardige habitologie, waaraan Vlaanderen in de nabije toekomst zeker dient te werken.

De scoop van het boek is ook internationaal. Er is een bijdrage over het wonen in Duitsland en een over Nederland. Drs. Sebastiaan Gerards behandelt namelijk het meergeneratiewonen in Duitsland, een woonfenomeen dat in Vlaanderen onbekend is. De professoren Kees Doevendans en Jos Smeets van de Technische Universiteit Eindhoven behandelen de rol en de evolutie van wooncorporaties in Nederland, een gegeven wat ook voor het wonen in Vlaanderen in de toekomst inspirerend kan zijn.

Bestel dit boek:

Toelichting

Het eerste deel handelt over het fenomeen van het wonen. Dit is een relatief recente reflectie die vooral na de Tweede Wereldoorlog is ontwikkeld onder invloed van de existentiële fenomenologie. Daarbij is vooral de invloed van Heidegger (Bauen, Wohnen, Denken) doorgedrongen tot in de architectuurwereld op een weliswaar vrij eenzijdige manier. Daarnaast werd in het Vlaanderen van de jaren vijftig en zestig van vorige eeuw het fenomenologische discours over wonen opgenomen in de algemene, intellectuele receptie (progressief katholieke Vlaanderen) van de existentiële fenomenologie. Dat discours is nooit echt doorgedrongen tot op de werkvloer van het wonen zelf. In het eerste deel wordt de fenomenologie van het wonen voor het eerst in Vlaanderen op een zowel constructieve als kritische manier voorgesteld. Daarbij neemt de auteur een vernieuwende invalshoek; dat gebeurt door zijn kritiek op de eenzijdige visie van Heidegger en zijn inzoom op het vergeten werk van Bollnow (Mensch und Raum). Hierdoor ontstaat er een inspirerende reflectie over de universele, menselijke basiswaarde van het wonen. Niet alleen algemeen menselijke ervaringen, maar ook verwijzingen naar cultuurexpressies in poëzie en film onthullen hier hun unieke betekenis. Vervolgens confronteert de auteur ook de waardevolle bevindingen van de fenomenologie van het wonen met de concrete praktijk van het wonen. Die twee, het fenomenologische denken over het wonen en de praktijk van bouwen en wonen, vormen nog steeds twee gescheiden werelden. Vandaar dat eveneens in het eerste deel uitgebreid ingegaan wordt op hoe vandaag in Vlaanderen de woonactoren denken over het fenomeen wonen. Dat gebeurt door een kritische verwerking van een symposium dat de redacteurs voor die woonactoren hebben gehouden te Hasselt. Die data worden aangevuld met andere, actuele bronnen.

Het resultaat van die spiegeling tussen reflectie en praktijk inzake wonen is het inzicht in de noodzaak aan nieuwe woonmodellen in Vlaanderen (is ook het standpunt van de laatste bouwmeester) omdat de woonkeuze in Vlaanderen zich ten onrechte beperkt tot een huis of een appartement. Het manuscript eindigt echter niet met de proclamatie van de nood aan nieuwe woonmodellen, maar toont ook aan waarin dat concreet kan bestaan.

Het tweede deel bestaat uit vijf onderdelen die in het teken staan van de zoektocht naar nieuwe woonmodellen. De rode draad wordt gevormd door de noodzaak aan experimenteel onderzoek en de kennismaking met het fenomeen wonen in de buurlanden Duitsland en Nederland.

Het eerste hoofdstuk bestaat uit een korte voorstelling van een onderzoek dat de redacteurs hebben gepromoot over het fenomeen samenwonen in Vlaanderen en de problemen die daarmee gepaard gaan. Hier wordt in feite al het thema ‘samenwonen’ geïntroduceerd als opstap naar nieuwe woonmodellen en wordt er tevens het argument van de noodzakelijke ruimte voor experiment aangereikt.

Zo volgt in het tweede hoofdstuk een concreet experiment van het gedeelde wonen. Dat beschrijft en toont het resultaat van bijna tien jaar experiment in de ontwerpstudio onder leiding van een van de redacteurs aan de genoemde faculteit architectuur en kunst van de universiteit Hasselt. Het betreft de reflectie en het ontwerpen van een 3G-Woning (de driegeneratiewoning).

Situeert het experiment zich in het ontwerponderwijs (de toekomstige generatie van ontwerpers) dan handelt hoofdstuk drie over het experiment met het generatiewonen in een traditionele rijwoning, uitgevoerd met en door vier belangrijke architectenbureaus (Stramien, Lava, A2O, Buro II & Archi+I) in Vlaanderen en Brussel. De resultaten van dat experiment worden voorgesteld en gepubliceerd, alsook kritisch belicht vanuit zowel de fenomenologie van het wonen als de hedendaagse woon- en bouwpraktijk.

De redacteuren sluiten het manuscript af met een algemeen besluit waarin ze op basis van de inzichten pleiten voor een versterkt publiek debat over de crisis van het wonen in Vlaanderen en over de rol die de diverse betrokkenen, van architecten en immobiliënmakelaars/projectontwikkelaars tot en met politici en hun ambtenaren, daarin kunnen spelen.

Besluit

Beide redacteuren maken met het boek hun ambitie waar. Ze willen ermee al wie actief bezig is met het wonen, aan het denken zetten. Dat lukt ook, alleen vraagt het van de lezer een zekere, intellectuele inspanning die de moeite loont. Het is immers geen kijkboek met hoofdzakelijk beelden, iets wat voor boeken over architectuur gebruikelijk is. De kracht van het boek ligt in de inspiratie die het biedt om ongewone paden te bewandelen in het domein van het wonen.

Op dinsdagnamiddag 16 februari 2016 is er aan de universiteit Hasselt een symposium met een passende architectuurtentoonstelling over wonen, mede naar aanleiding van de verschijning van het boek.

Ook interessant